persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Weer twee nieuwe woorden erbij:
persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden.
Heb je hier weleens van gehoord?
1 / 21
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Weer twee nieuwe woorden erbij:
persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden.
Heb je hier weleens van gehoord?

Slide 1 - Open vraag

persoonlijke voornaamwoorden
Voor de vakantie deden we veel met werkwoorden ( doe woorden)
Daar hoorde  ook altijd een vervangend woordje bij zoals:
ik, jij, hij, zij, wij, jullie en zij= personen

Slide 2 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Dit woordje hoort bijna altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Het zelfstandig naamwoord is een ding, een dier of een mens.
Als je het opschrijft heb je een plaatje in gedachten.
Het bezittelijk voornaamwoord past hier weer bij!!

Slide 3 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord(vnw)
Ik ( persoonlijk vnw) heb een huis.
Het is mijn( bezittelijk vnw) huis.
Ik  ( persoonlijk vnw) vraag aan jou ( persoonlijk vnw) of je meegaat. Het is jouw ( bezittelijk vnw) vraag.

Slide 4 - Tekstslide

Doel van vandaag
Je kan aan het einde van de les de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf toepassen en weet het verschil tussen de twee voornaamwoorden. 

Slide 5 - Tekstslide

Vaak automatisch goed
Even oefenen:
 De leerkracht stelt nu aan iedereen wat vraagjes:
vb: ik heb een boek: het is mijn boek
vb:zij heeft een boek: het is haar boek

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

ik, jij, hij, zij, jullie, wij, zij.
Dit zijn personen.
We noemen het
A
bezittelijke voornaamwoorden
B
werkwoorden
C
lidwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 10 - Quizvraag

mijn, jullie, zijn, haar, hun ,onze, zijn woorden die horen bij het bezit van iemand. Deze woorden noem je:
A
lidwoorden
B
werkwoorden
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Hij heeft mijn fiets gestolen.
Hij= voornaamwoord
mijn= voornaamwoord

A
hij= bezittelijk mijn bezittelijk
B
hij=persoonlijk mijn= bezittelijk
C
hij=persoonlijk mijn= persoonlijk
D
hij is bezittelijk mijn= persoonlijk

Slide 13 - Quizvraag

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
zijn telefoon is leeg.

Slide 15 - Quizvraag

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?
. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 16 - Quizvraag

Het woord:
JOUW
is een ( denk aan het filmpje)
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen. 
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 18 - Tekstslide

Noem vijf bezittelijke of persoonlijke voornaamwoorden.

Slide 19 - Open vraag

Heb je het een beetje door?
A
ja
B
een beetje
C
nee
D
echt niet!!!

Slide 20 - Quizvraag

we gaan nu zo oefenen
Maak het werk blad en gebruik je hulpblad.
Je mag met z'n tweeën of alleen.

Slide 21 - Tekstslide