literatuur: theorie - verhaalanalyse

Literaire theorie - verhaalanalyse
3 lessen 




                                                                                   Dautzenberg H 11
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Literaire theorie - verhaalanalyse
3 lessen 




                                                                                   Dautzenberg H 11

Slide 1 - Tekstslide

 les 1

Slide 2 - Tekstslide

Wat is volgens jou literatuur?

Slide 3 - Open vraag

Literatuur of lectuur?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

verhaallaag
alle gebeurtenissen tussen de kaften van het boek
schrijver componeert het verhaal
manipulatie tijd; perspectief; handelingen; meerdere verhalen



lezer construeert gebeurtenissen tot samenhangend geheel
wat wordt er verteld?
hoe wordt het verteld?
chronologisch = fabel
chronologie doorbroken = sujet

Slide 6 - Tekstslide

Verhalen door/in elkaar --> thematisch verbonden
  • Dubbelroman: twee gelijkwaardige handelingen; dus twee thema's naast elkaar (twee boeken in een kaft)
  • Ingelast verhaal: kort verhaal met een eigen thema binnen een roman
  • Kader- of raamvertelling: een roman die bestaat uit ingelaste verhalen (Sprookjes van duizend-en-één-nacht)

Slide 7 - Tekstslide

waardoor ontstaat spanning in een verhaal?

Slide 8 - Open vraag

Spanning
Hoe houdt de schrijver zijn lezer aan het lezen? Door spanning te creëren.
  1. spelen met tijd (flash forward, flashback)
  2. vragen oproepen (waarom, door wie, waar?)
  3. wisselen van verhaallijn of perspectief
  4. lezer meer info geven dan personage heeft
  5. lezer op verkeerde been door suggesties...

Slide 9 - Tekstslide

Terminologie
  • handeling, plot, intrige: de gebeurtenissen in een boek/verhaal
  • thema: in enkele woorden weergeven plot
  • onderwerp: kortste weergave plot
  • ---------------------------------------------------------------------
  • achterliggend idee/ thema

Slide 10 - Tekstslide

welke vraag roept onderstaand fragment bij jou op?

Het loopt tragisch met mij af, daar lijkt het nu toch echt op. De schuifpui van het atelier staat open. Ik hoor vuur laaien.
(J.W. Otten, Specht en zoon)

Slide 11 - Open vraag

Ik heb vader naar boven gedaan.
wat vraag je je nu af?
(Boven is het stil, G. Bakker)

Slide 12 - Open vraag

Het slot
  • Gesloten einde: de zaak is opgelost, alles is nu in orde
  • Open einde: verhaal nog niet afgelopen > veroorzaakt nieuwe spanning - je blijft nog enige tijd bij het boek
  • Cirkelvormige structuur: het slot sluit aan bij het begin

Slide 13 - Tekstslide

Ik hou van boeken met een open einde. Dat maakt dat ik er nog langer over na blijf denken
A
eens
B
oneens

Slide 14 - Quizvraag

les 2

Slide 15 - Tekstslide

leerdoelen
je weet wat een motief is
je kunt verschillende motieven benoemen
je weet hoe je personages kunt leren kennen
je kent de verschillende begrippen die met te maken hebben
je weet wat er verstaan wordt onder 'plaats' en 'ruimte'

Slide 16 - Tekstslide


                     Motief = steeds terugkerende element
verhaalmotief
herhaald, betekenisvol element in en voor een specifiek verhaal
abstract motief
onmacht, liefde, toeval, eenzaamheid, oorlog
leidmotief
terugkerende concrete zaken (vaak symbolische) dobbelsteen (toeval) spiegel (zelfbeeld)
christelijk motief
verwijst naar christelijke verhalen (duivel, De verloren zoon)
klassiek(mythologisch) motief
verwijst naar klassieke verhalen, bijv. oedipusmotief, Assepoester)

Slide 17 - Tekstslide

een steeds terugkerende rode auto is een:
A
abstract motief
B
leidmotief

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

welke motieven herken je in het filmpje?

Slide 20 - Open vraag

wat is het thema van dit filmpje?

Slide 21 - Open vraag

Personages
hoofdpersonages
bijpersonages
meerdere karaktertrekken
weinig karaktertrekken
psychologische ontwikkeling
geen ontwikkeling
betrokken bij veel gebeurtenissen
tegenstander of helper van hoofdpersonage

Slide 22 - Tekstslide

hoe kun je een personage (of een medemens) leren kennen?

Slide 23 - Open vraag

Personages
  • Flat character =  verandert niet, oppervlakkig, weinig eigenschappen
  • Round character = maakt een ontwikkeling door, leer je beter kennen, complexe persoonlijkheid
  • Type = vaststaand stereotype personage --> heks, schooljuf

Slide 24 - Tekstslide

Personages en romangenres
  • psychologische roman - primair doel om personage(s) zo diepgaand mogelijk te beschrijven 
  • sociale roman - beschrijving maatschappelijk bepaalde groep personen  
  • ontwikkelingsroman - geestelijke rijping van personage centraal 
  • coming of age - psychologische en morele groei van een hoofdpersoon van jeugd tot volwassenheid

Slide 25 - Tekstslide

Tijd
Chronologisch
niet-chronologisch
fabel
sujet
flash-forward (vooruitwijzing)
flash-back
vertelde tijd (tijd die verstrijkt in boek)
verteltijd (aantal bladzijdes of uren lezen)
tijdverdichting (versnelling) [veel vertelde tijd - weinig vertel tijd]
tijdvertraging [weinig vertelde tijd - veel vertel tijd]
historische tijd

Slide 26 - Tekstslide

Bekijken het filmfragment van De Tweeling van T. de Loo. Beantwoord daarna de vragen.

Slide 27 - Tekstslide

bespreek met je buur
In welke tijd speelt dit verhaal zich af? 
Hoe zie je de verandering in tijd in deze film? 
Wat zou volgens jou de vertelde tijd zijn?

Slide 28 - Tekstslide

1. Geef een zo nauwkeurige datering van dit fragment.
2. Wat is volgens jou de vertelde tijd?

Slide 29 - Open vraag

Hoe zie je de verandering in tijd in deze film?

Slide 30 - Open vraag

Tijd en vertellen 
  • ab ovo (vanaf het ei) -->  normale chronologische volgorde vanaf het begin
  • in media res (midden in de zaken) --> midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) --> het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 31 - Tekstslide

Tijd en romangenres
  • historische roman > speelt zich af in het verleden (De zwarte met het witte hart - A. Japin)
  • toekomstroman > speelt zich af in de toekomst (Weerwater - R. Dorrestein)
  • zedenroman > zeden en gewoonten van bepaalde tijd en milieu staan centraal (Alleen maar nette mensen - R. Vuijsje)

Slide 32 - Tekstslide

Een verhaal dat begint als een sprookje wordt verteld ....
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 33 - Quizvraag

De deurbel, tweemaal: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het snerpende geluid joeg de Noorse boskatten elke keer weer de stuipen op het lijf, en deed ze alle kanten uit stuiven om een goed heenkomen te zoeken – reden voor Mirjam om op weekdagen ’s morgens wanneer de postbode kon aanbellen met een pakje, de elektrische schel vaak af te zetten. De katten gingen voor alles. Vandaag, zondag was de kans op aanbellen vrijwel nihil, zeker nu het nog zo vroeg in de ochtend was, dus had ze de stekker in het contact gelaten.
Tonio door A.FT. van der Heyden

Slide 34 - Tekstslide

het fragment op de vorige slide uit Tonio is een voorbeeld van
A
tijdvertraging
B
tijdversnelling

Slide 35 - Quizvraag

Plaats en ruimte
  • Plaats: tastbare, fysieke ruimtes waarbinnen de gebeurtenissen zich afspelen. (kamer, stad, weiland, tunnel, berg…)
  • Ruimte: weer- en sfeeraanduidingen (mist, regen, maanloze nacht, zon, dreigend, feestelijk …) > bezielde omgeving

Slide 36 - Tekstslide

Wat is hier GEEN voorbeeld van plaats in een verhaal?
A
Prehistorie
B
School
C
Stad
D
Italië

Slide 37 - Quizvraag

Welke invloed kan de ruimte 'stad' of 'eiland' hebben op een personage?

Slide 38 - Open vraag

 les 3

Slide 39 - Tekstslide

leerdoelen
je kunt verschillende perspectieven herkennen en benoemen

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Door wiens ogen zie je het verhaal?

Slide 43 - Open vraag

perspectief
het standpunt van een personage ten opzichte van een gegeven in het verhaal, meer specifiek diens blik op de zaak.
door wiens ogen zien wij alles gebeuren?

Slide 44 - Tekstslide

auctoriale  en onzichtbare verteller
alwetende/ auctoriale verteller
verteller doet zich voor als auteur; 
neemt geen deel aan de gebeurtenissen; zichtbaar in de tekst; 
soms in ik-vorm; 
richt zich tot de lezer; 
speelt met het fictionele karakter
onzichtbare verteller
ook alwetend; niet zichtbaar in de tekst; het verhaal lijkt zichzelf te vertellen

Slide 45 - Tekstslide

personale verteller
  • verteller speelt geen rol in de vertelde geschiedenis
  • verhaal is in hij-vorm geschreven
  • deze hij-figuur staat in de gebeurtenissen centraal
  • hij is een van de personages uit het verhaal (dus ook betrokken bij de gebeurtenissen 
  • lezer beleeft mee vanuit zijn visie en weet alles wat deze figuur denkt, doet, voelt
  • wat andere personages voelen of denken is deze figuur niet bekend

Slide 46 - Tekstslide

ik- perspectief
  • verteller speelt een rol in de vertelde geschiedenis
  • verhaal is in de ik-vorm geschreven
  • verteller kan er (net als in personaal perspectief) voor kiezen zijn personage iets te laten vertellen wat in het verleden is gebeurd
  • vraag je af hoe betrouwbaar is het perspectief?

Slide 47 - Tekstslide

Vertellend en belevend ik
  • belevend-ik vertelt over gebeurtenissen in het verhaalheden. 
  • vertellend-ik vertelt over gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in het verleden. Hij kan terugkijken en er commentaar op leveren.

Slide 48 - Tekstslide

Ík ga mij scheren en kleed mij aan. Ik pak rugzak en koffer in met veel overleg. De dingen die ik zal achterlaten in Alta, doe ik nu maar vast in de koffer : witte overrhemden, het elektrische scheerapparaat enz.' 
W.F. Hermans - Nooit meer slapen
‘Ik was tot niets in staat in die tijd; elke avond liep of fietste ik over het jaagpad langs de vliet in de richting van het Bommeer. Achteraf heb ik het gevoel dat dat de mooiste avonden in mijn leven zijn geweest; ik had iets om over te treuren en ik was toch niet ongelukkig want ik was verliefd.’
(..) Ik probeerde haar gezicht voor me te halen maar dat lukte me niet. Ik hoorde een vreemd geluid maar ik dacht dat het een vogel was en ik mijmerde verder over dat meisje waarop ik tot op de dag vandaag verliefd ben gebleven. Toen klonk een stem achter mij: ‘Wat doe je daar?’
‘De neef van Mata Hari’, in: ‘Het Vrome Volk'M. 't Hart
‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’
G. Reve De Avonden
Toen Gregor Samsa op een ochtend ontwaakte uit onrustige dromen, ontdekte hij dat hij in bed was veranderd in een reusachtig eng beest. Hij lag op zijn pantserachtig harde rug en wanneer hij zijn kop een beetje optilde, zag hij zijn gewelfde, bruine, uit boogvormige stijve delen samengestelde buik, met daar bovenop de deken, die op het punt stond er helemaal af te glijden en nog net wist te blijven liggen. Voor zijn ogen wiebelden zijn vele, vergeleken met zijn verdere omvang jammerlijk dunne pootjes hulpeloos heen en weer.
"Wat is er met me gebeurd?" dacht hij. Het was geen droom.
F. Kafka, De gedaanteverwisseling
Ik kon me niet meer bewegen toen ik Thera voor het eerst zag. En daar is niets aan overdreven. Ik begon niet te zweten of te stotteren, nee, ik verstijfde. Dat was alles. Ik stond met twee rode, knipperende horentjes op mijn hoofd dicht bij de brug over de gracht en was nog niet in staat mijn pink te bewegen.
vertellend-ik
ik-verteller
alwetende verteller
personale verteller
belevend ik

Slide 49 - Sleepvraag

structuur of opbouw van een roman
  • wijze waarop boek is opgebouwd, kijk naar:
  • voorwerk: titel / ondertitel / opdracht / motto / proloog 
  • eigenlijke tekst: hoofdstukken / titels / delen
  • nawerk: epiloog 
  • verhaallijnen of verhaallagen die samenkomen of elkaar kruisen


Slide 50 - Tekstslide