Paragraaf 9.4 - ziek

1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning

  1. Bespreken vragen vorige les
  2. Uitleg paragraaf 9.4
  3. Filmpje

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

S.O
PARAGRAAF 9.1 9.2 EN 9.4
Wanneer

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Centrale proefexamen(CP) 
9.2, 9.4, 10.1-10.3

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 9.4 - Ziek

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies nieren

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieren
de functies van de nieren:

Slide 11 - Tekstslide

Ze helpen bij het regelen van de bloeddruk. Ze zorgen voor een evenwicht tussen water en zout en voor de productie van een aantal hormonen die de bloeddruk regelen.
Ze maken het hormoon erythropoëtine (EPO) aan. EPO is nodig om het beenmerg te stimuleren om rode bloedcellen aan te maken. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof naar alle organen. Die zuurstof hebt u nodig om u fit en actief te voelen.
Ze helpen bij de handhaving van een optimaal calcium- en fosforgehalte in het bloed. Dit is belangrijk bij het gezond houden van het bot.
Ze regelen de zuurtegraad van het lichaam.
Nieren : sleep de onderdelen naar de juiste plaats
niermerg
nierschors
urineleider
nierslagader
nierader
nierbekken

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de onderdelen
Aorta
Blaas
Onderste holle ader
Nierslagader
Nierader
Nieren
Urineleider
Urinebuis

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

19. Vervoert de nierader bloed naar de nieren?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De functie van de nieren is uitscheiding. Wat scheiden de nieren uit?
A
alleen overtollig water
B
overtollig water, glycogeen, afvalstoffen en zouten
C
schadelijke stoffen
D
overtollig water en zouten, afvalstoffen en schadelijke stoffen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 9.4 - Ziek

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt die verschillende soorten micro-organismen benoemen.
  2. Je kunt uitleggen hoe je ziek wordt en hoe dit verloopt. 
  3. Je kunt uitleggen hoe je van een infectie geneest.
  4. Je kunt minimaal vier manieren benoemen waarop je immuun kunt worden en deze uitleggen. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe word je ziek?

Bacterie

Virus



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zelfstandig lezen
waar: b/z 86 t/m 89
tijd: 7 min
HOE IN STILTE & ALLEEN
klaar: log in online in lessonup

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt je ziek?
Micro-organismen:
Bacterie                   Schimmel                 Virus     

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bacterie

kinkhoest, krentenbaard, lyme


Vermenigvuldigd door deling



relatief groot


virus

griep, verkoudheid, polio, bof, mazelen

Hebben gastheercel nodig om te vermenigvuldigen


relatief klein

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkouden?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 23 - Video

Hoe wordt je ziek
Verloop van een infectieziekte
Een infectie begint 
met de besmetting, 
gevolgd door de 
incubatietijd, 
symptomen, 
diagnose en herstel
Als je de ziekteverwekker binnenkrijgt, heb je een besmetting of infectie.
Na de besmetting merk je eerst nog niets. Dat is de incubatietijd. Tijdens de incubatietijd vermeerdert de ziekteverwekker zich
Als er veel ziekteverwekkers in je lichaam zitten, ga je je ziek voelen. Je vertoont de symptomen van de ziekte, bijvoorbeeld hoofdpijn, koorts of vlekjes op de huid.
Aan de symptomen kun je zien welke ziekte je hebt. Soms moet je daarvoor naar de huisarts. Vastellen welke ziekte je hebt, is de diagnose.
Door rust en soms met medicijnen gaat de ziekte weer over. Dan ben je genezen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De jongen had een infectie. Wat betekent infectie?
A
Pijn
B
Ontsteking
C
Gebroken arm
D
Schaafwond

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verloop: 
  • Besmetting: ziekteverwekker aanwezig maar nog niet (voldoende) vermenigvuldigd.
  • Infectie: vermenigvuldigen van ziekteverwekker in je lichaam (soms ontsteking tot gevolg).
  • Incubatietijd = vermeerdertijd tot je symptomen krijgt. 
  • Infectieziekten - verzamelnaam voor ziekten veroorzaakt door bacterie of virus.

Ontsteking: Doel: verwijderen
veroorzaker en schade
herstellen (etter/pus).

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

een infectie is wanneer een ziekte verwekker levend je lichaam is binnen gekomen
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een infectie, en nu?Hoe genees je

Het uitschakelen van ziekteverwekkers = afweer

Witte bloedcellen:
  • Vreetcellen
  • Antistoffen

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genezen
Besmetting
Symptomen
Incubatie
Prognose
Diagnose

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vreetcellen
  • Bacteriën veroorzaken                                                                                 een ontsteking.
  • Na het werk gaan ze dood                                                                           -> pus of etter

=> Algemene afweer

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antistofcellen
  • Ziekteverwekker wordt herkend                                                                aan antigenen.
  • Lichaamseigen
  • Lichaamsvreemd 

=> Specifieke afweer

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor krijg je koorts?
Hypothalamus: Deel in je hersenen die onder andere je temperatuur regelt

- Witte bloedcellen geven stofjes af 
hypothalamus: Verhoogt hierdoor lichaamstemp
--> hierdoor stroom je bloed sneller
--> werken bloedcellen beter 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5.3 Infectieziekten
Waarvoor krijg je koorts?

  • Koorts > je lichaamstemperatuur komt voor langer
    tijd boven de 38 °C
    - behalve afweerstoffen maken witte bloedcellen ook
    stoffen die ‘de thermostaat’ in je hersenen omhoog draaien
    - bij een hogere temperatuur maken witte bloedcellen
    sneller afweerstoffen
    - koorts helpt je sneller genezen
    - langdurige koorts kan het lichaam schaden; uitdroging en vernietiging van cellen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

koorts
afweer tegen ziekteverwekkers

je lichaam verhoogt de norm
daardoor heb je het koud en ga je rillen

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is er géén functie van koorts?
A
Je bloed gaat sneller stromen.
B
Je voert afvalstoffen/ziekteverwekkers sneller af.
C
Je maakt sneller antistoffen.
D
De ziekteverwekkers gaan sneller dood.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontstekingen 
Een ontsteking is de reactie van je lichaam op de infectie. 
reacties zijn:
- pijn
- roodheid
- zwelling
- warmte (koorts)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschermen
tegen ziekteverwekkers:

  • Huid (talg)
  • Slijmvliezen/ speeksel
  • Maagsap

Afweer = je lichaam verdedigt zich tegen ziekteverwekkers

Infectie = ziekteverwekker die in je lichaam komt en die zich vermeerdert. (koorts)





Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaccinatie

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Immunisatie

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaccinatie

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt een vaccinatie?
A
Het creëert nieuwe ziekteverwekkers.
B
Het traint het immuunsysteem om een ziekte te bestrijden.
C
Het heeft geen effect op het immuunsysteem.
D
Het maakt het immuunsysteem zwakker.

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zit er in een vaccinatie?
A
Vreetcellen
B
Antistof-cellen
C
Inactieve ziektekiem
D
Actieve ziektekiem

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vaccinatie
wat is dat?
A
inenting
B
immuniteit
C
infectie
D
antistof

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer schakel je de afweer uit?
chronische ziekten
. Voorbeelden zijn astma, suikerziekte en nierziekten. Als je chronisch ziek bent, moet je de rest van je leven rekening houden met die ziekte. Je moet bijvoorbeeld medicijnen slikken, je leefwijze aanpassen en vaak naar het ziekenhuis.
Als bij een chronische ziekte een orgaan steeds slechter gaat werken, is een
orgaantransplantatie
 nodig. Dat betekent dat een patiënt het orgaan van iemand anders krijgt. Degene die het orgaan ‘weggeeft’, heet een
donor

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afweer uitschakelen?
  • Chronische ziekte = ziekte die niet overgaat  bv astma 

  • Nieuw orgaan nodig? 
  • orgaantransplantatie (is lichaamsvreemd) 
  • Mogelijk orgaanafstoting; voorkom je door afstotingsremmers 

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Donororganen
Chronische ziekte: gaat nooit meer over (astma, suikerziekte).

Orgaantransplantatie = een ziek orgaan vervangen door een donororgaan.

Donor = degene van wie het donororgaan afkomstig is. 

Risico op orgaanafstoting!

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle organen zijn geschikt voor transplantatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In sommige gevallen geeft het lichaam van de mens een afstoot reactie op verkregen weefsel tijdens een transplantatie. Dat komt door de eiwitten op de cellen van het weefsel of orgaan. Deze eiwitten worden gezien als lichaamsvreemd. Wat maakt je lichaam tegen deze antigenen?
A
Antistoffen
B
Witte bloedcellen
C
Niks
D
Vreetcellen

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 52 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maken opdrachten 1 t/m  25 af

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fijne dag nog!
Voor vragen blijf nog even in de meet.

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies