Modalverben

Lernziel: Ich kann Modalverben richtig übersetzen und konjugieren.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lernziel: Ich kann Modalverben richtig übersetzen und konjugieren.

Slide 1 - Tekstslide

Deze Lesson Up:
- ... maak je op een wisbordje;
- ... bevat informatie, die je in je aantekeningenschrift mag overnemen;
- ... bereidt jou voor op de komende toets van Kapitel 4.

Slide 2 - Tekstslide

Ken je ze nog?
1. dürfen
2. können
3. mögen
4. müssen
5. sollen
6. wollen
7. wissen
e. mogen
a. kunnen
b. aardig vinden, lekker vinden, leuk vinden
d. moeten (het kan niet anders)
f. moeten (opdracht van ander of twijfel)
c. willen
g. weten

Slide 3 - Sleepvraag

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?

  • zwakke werkwoorden  ->  regelmatig (bijv. spielen, reden)
  • sterke werkwoorden  ->  lopen- liep (bijv. fahren, lesen)
  • onregelmatige werkwoorden, o.a.
     - haben, sein, werden
     - modale werkwoorden (bijv. müssen, mögen)

Slide 4 - Tekstslide

Betekenis van de modale werkwoorden.
Bekijk de volgende slides en probeer te achterhalen wat de betekenis van de werkwoorden is. Bij slide 12 moet je de werkwoorden wederom vertalen. Lukt het je dan beter?

Slide 5 - Tekstslide

1. Der Hund darf hier reingehen.

Slide 6 - Tekstslide

2. Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 7 - Tekstslide

3. Lisa mag einen Apfel.

Slide 8 - Tekstslide

4. Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 9 - Tekstslide

5. "Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 10 - Tekstslide

6. Paul will zu Lisa gehen.

Slide 11 - Tekstslide

7. Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 12 - Tekstslide

Ken je ze nog?
1. dürfen
2. können
3. mögen
4. müssen
5. sollen
6. wollen
7. wissen
e. mogen
a. kunnen
b. aardig vinden, lekker vinden, leuk vinden
d. moeten (het kan niet anders)
f. moeten (opdracht van ander of twijfel)
c. willen
g. weten

Slide 13 - Sleepvraag

Also, die behandelten Modalverben sind...

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van, leuk vinden)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 14 - Tekstslide

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 15 - Tekstslide

Denk bij de Modalverben aan de klinkerwisseling:
Verb                                             Singular                              Plural
dürfen                                        a = ich darf                        ü = wir dürfen
können                                      a = ich kann                      ö  = wir können
mögen                                       a = ich mag                       ö = wir mögen
müssen                                     u = ich muss                     ü = wir müssen
sollen                                         o = ich soll                          o = wir sollen
wollen                                        i = ich will                            o = wir wollen
wissen                                       eiß = ich weiß                   iss = wir wissen
 

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf de betekenis op van:
können, mögen, dürfen

Slide 17 - Open vraag

Möchten Sie etwas essen?

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal:
Magst du Currywurst?

Slide 19 - Open vraag

ich
du
wir
ihr

   kann

  darfst

 mögen

  dürft

Slide 20 - Sleepvraag

Ich ...... (mag) morgen zu Hause bleiben!
A
darf
B
dürf
C
darft
D
dürft

Slide 21 - Quizvraag

Ihr ..... (kunnen) nicht später kommen.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannt

Slide 22 - Quizvraag

.......... (lusten) Sie deutsches Brot?
A
mögen
B
magt
C
magst
D
mögt

Slide 23 - Quizvraag

......... (kunnen) du mir sagen was ich tun soll?
A
können
B
kann
C
könne
D
kannst

Slide 24 - Quizvraag

Wessel ........ (mogen) noch nicht Scooter fahren.
A
mag
B
darf
C
kann
D
mög

Slide 25 - Quizvraag

Tschüs, bis zur nächsten Stunde!

Slide 26 - Tekstslide