week 37 taalverrijking hen of hun

Nederlands 11 sept 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 11 sept 

Slide 1 - Tekstslide

programma voor vandaag
  • gedicht van de dag
  • samenstellingen met -s/-en/koppelteken
  • afmaken deel 1 samenstellingen 
  • uitleg 6. 3 hen of hun
  • maken 6.3

Slide 2 - Tekstslide

Gedicht van de dag
Nannie Kuiper
Lui
Ik ben lekker lui vandaag.
Ik heb een slome bui vandaag.
Denk maar niet dat ik iets doe.
Ik ben liever lui dan moe.
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.




Slide 3 - Tekstslide

timer
30:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

leerdoelen
na deze les :

  • Weet je wanneer je hen of hun moet gebruiken
  • Kun je zelf goede zinnen maken met hen of hun

Slide 6 - Tekstslide

hen of hun
De woorden hen en hun zijn voornaamwoorden. Ze lijken erg veel op elkaar en daarom is het lastig om te bepalen wanneer je hen schrijft of hun. 

  • bij een voorzetsel
  • lijdend voorwerp
  • bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsel
1. Zal ik dat boek aan hen geven?
2. Zal ik hun dat boek geven?


  • In de eerste zin staat er een voorzetsel voor het woord hen. 
  • Na een voorzetsel schrijf je altijd hen. 
        Voorzetsels zijn bijvoorbeeld: op, naast, onder, voor, van, aan, tussen, naast en in


  • Als er geen voorzetsel voor staat dan schrijf je hun. Dat zie je aan de tweede zin

Slide 8 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
  • Als het woord een lijdend voorwerp van de zin is, schrijf je ook altijd hen
  • Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: wie of wat + gezegde + onderwerp?

De agent arresteert hen.

Want: wie of wat arresteert de agent? Hen.

Dus hen is het lijdend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Als het woord een bezittelijk voornaamwoord is, schrijf je altijd hun.

1. Dat is hun boek.
2.Hun namen zijn opgeschreven.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk 
maken/afmaken :
  • 6.1 samenstellingen
  • 6.3 stijlfouten 

Slide 12 - Tekstslide

leerdoelen gehaald ? 
  • Weet je wanneer je hen of hun moet gebruiken?
  • Kun je zelf goede zinnen maken met hen of hun? 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe was de les ?

Slide 14 - Tekstslide