In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Goedemiddag 2Vb!
Pak vast je spullen (fictieboek / laptop)
en ga nog even lezen in je fictieboek
Slide 1 - Tekstslide
BUREAUDIGIBORD
Plattegrond
Slide 2 - Tekstslide
Programma:
10 min lezen
LessonUp
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
Grammatica en taal
Nieuw Nederlands:
Cursus 4 ( §2 & §6 )
Cursus 5 ( §1, §3 & §4 )
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Het wg bestaat uit de pv plus de anderewerkwoorden (als die er zijn).
Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen ze bij het wg.
Het wg geeft aan wat het ow doet of overkomt.
Slide 5 - Tekstslide
Noteer het werkwoordelijk gezegde:
Mijn moeder had zich verschrikkelijk uitgesloofd voor de zondagse brunch.
Slide 6 - Open vraag
Noteer het werkwoordelijk gezegde:
De voetbalsupporters misdroegen zich schandelijk bij de uitwedstrijd.
Slide 7 - Open vraag
Lijdend voorwerp
Zo vind je het lijdend voorwerp (lv):
Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
Noteer het ow en het wg.
Stel de vraag: wat (wie) + wg + ow?
Geeft aan wat (wie) iets overkomt of ondergaat
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Ik veeg mijn voeten op de deurmat.
A
Ik
B
mijn voeten
C
op de deurmat
D
geen lijdend voorwerp
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
een zin
Slide 10 - Quizvraag
Bekijk de volgende zinnen:
1a Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
2a Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.
Het ow van de zin ‘keert weder’ (= komt terug)
in de woorden je (= jij) en zich (= de kapper).
Slide 11 - Tekstslide
Wederkerende werkwoorden
Bij verplicht wederkerende werkwoorden
(zich gedragen, zich uitsloven)
hoort altijd een wederkerend voornaamwoord
(me, je, zich, ons)
Je kunt immers niet een ander
gedragen of uitsloven.
Slide 12 - Tekstslide
1a Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
In een zin met een verplicht wederkerend werkwoord (1a) hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het wg;
het is geen lijdend voorwerp
1a wg = gedroeg je
Slide 13 - Tekstslide
Wederkerende werkwoorden
Bij toevallig wederkerende werkwoorden
(zich scheren, zich verbazen)
hoort niet altijd een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons).
Je kunt jezelf scheren of verbazen, maar je kunt ook een ander scheren of verbazen.
Slide 14 - Tekstslide
2a Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.
In een zin met een toevallig wederkerend werkwoord (2a) hoort het wederkerend voornaamwoord níét bij het wg;
het is lijdend voorwerp:
2a wg = scheert; lv = zich
Slide 15 - Tekstslide
In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.
Slide 16 - Quizvraag
Bij toevallig wederkerende werkwoorden kun je meestal ‘zelf’ vastplakken aan het wederkerend voornaamwoord.
A
Juist
B
Juist niet
Slide 17 - Quizvraag
Is het werkwoord verplicht wederkerend, toevallig wederkerend of niet-wederkerend? 'In de herfst verheugen sommige mensen zich al op de zomervakantie.'
A
verplicht
wederkerend
B
toevallig
wederkerend
C
niet
wederkerend
Slide 18 - Quizvraag
Welk werkwoord is een verplicht wederkerend werkwoord?
A
vertragen
B
verspreken
C
vertrouwen
D
vervangen
Slide 19 - Quizvraag
Is het werkwoord verplicht wederkerend, toevallig wederkerend of niet-wederkerend? 'Ik heb me feestelijk aangekleed voor de barbecue bij de buren.'
A
verplicht
wederkerend
B
toevallig
wederkerend
C
niet
wederkerend
D
verwonden
Slide 20 - Quizvraag
Wederkerend voornaamwoord
Bij wederkerende werkwoorden zie je het onderwerp 'wederkeren' (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord (wed.vnw).
Het hangt van het onderwerp af
welk wed.vnw je gebruikt.
Slide 21 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
kijk maar:
'ik verslik' kan niet
- ik verslik me - wij verslikken ons - jij versliktje - jullie verslikken je - hij/zij/ze verslikt zich - zij/ze verslikken zich
Slide 22 - Tekstslide
Wederkerig voornaamwoord
Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw): elkaar.
Soms wordt het geschreven als
mekaar of elkander.
Slide 23 - Tekstslide
Zich is altijd wed.vnw!
Me, je en ons kunnen echter ookpers.vnwzijn.
Je en ons kunnen daarnaast ook nogbez.vnwzijn.
Als je het voornaamwoord kunt vervangen...
door hij of hem, dan is het een pers.vnw;
door zijn, dan is het een bez.vn;
door zich, dan is het een wed.vnw.
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het groot geschreven woord?
Hebben HUN ouders elkaar tijdens een weekendje Parijs het jawoord gegeven?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het groot geschreven woord?
Hebben hun ouders ELKAAR tijdens een weekendje Parijs het jawoord gegeven?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het groot geschreven woord?
WE hebben onszelf kapot gewerkt om onze school in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het groot geschreven woord?
We hebben ONSZELF kapot gewerkt om onze school in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het groot geschreven woord?
We hebben onszelf kapot gewerkt om ONZE school in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord
Slide 29 - Quizvraag
Stijlfiguren
Maken een tekst of verhaal aantrekkelijker Gebruik je om iets te benadrukken
Lichter
Zwaarder
Extra
Slide 30 - Tekstslide
Enumeratio
Opsomming van namen, feiten of andere dingen
Er zijn 3 bijzondere gevallen:
de drieslag de climax opsomming in drieën
Slide 31 - Tekstslide
Enumeratio
De drieslag:
Vaste opsomming van drie begrippen
De climax: Steeds sterker wordende reeks
opsomming in drieën:
Opsomming van drie begrippen
Slide 32 - Tekstslide
Welke stijlfiguren ken je nog meer?
Slide 33 - Open vraag
Koning, keizer, admiraal. Ik ken ze allemaal.
A
Climax
B
Drieslag
C
Opsomming in drieën
D
Understatement
Slide 34 - Quizvraag
Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder.
A
Hyperbool
B
Enumeratio (opsomming)
C
Drieslag
D
Climax
Slide 35 - Quizvraag
Ik schaam me dood om jullie cijfers
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Drieslag
D
Climax
Slide 36 - Quizvraag
Spreekwoorden
Een spreekwoord is onveranderlijk.
Je gebruikt dezelfde woorden in dezelfde volgorde.
Een spreekwoord is een mededeling, geen vraag.
De persoonsvorm staat in detegenwoordige tijd.
Meestal betreft het eenalgemene levenswijsheid.
Slide 37 - Tekstslide
Uitdrukking en collocatie
Uitdrukking is een overkoepelend begrip voor alle vaste verbindingenmet een figuurlijke betekenis.
Je kunt het veranderen van woordvolgorde.
Een collocatie is een zinsdeel. Het betreft een
vaste reeks woorden met een vaste betekenis.
Slide 38 - Tekstslide
Hoge bomen vangen veel wind.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.
Slide 39 - Quizvraag
Belofte maakt......
timer
0:15
Slide 40 - Open vraag
Vele handen maken licht werk.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.
Slide 41 - Quizvraag
Jong geleerd, .........
timer
0:15
Slide 42 - Open vraag
Zijn voorstel krijgt groen licht.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.
Slide 43 - Quizvraag
Liefde maakt....
timer
0:15
Slide 44 - Open vraag
Hij valt met zijn neus in de boter.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.
Slide 45 - Quizvraag
Uit de doppen....
timer
0:15
Slide 46 - Open vraag
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.