Les 6 - meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling

Wat gaan we vandaag doen?
  • Theorie meewerkend voorwerp (blz. 148).
  • Zelf aan de slag met opdrachten 
  • Pauze!
  • Theorie bijwoordelijke bepaling (blz. 178)
  • Zelf aan de slag met opdrachten

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
  • Theorie meewerkend voorwerp (blz. 148).
  • Zelf aan de slag met opdrachten 
  • Pauze!
  • Theorie bijwoordelijke bepaling (blz. 178)
  • Zelf aan de slag met opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleden stap voor stap

  1. persoonsvorm
  2. streepjes tussen de zinsdelen
  3. onderwerp
  4. gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
  5. lijdend voorwerp
  6. meewerkend voorwerp
  7. bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mw) 
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is

Komt voor bij werkwoorden:
vertellen (aan), meedelen (aan), uitleggen (aan), zeggen (aan), of het 'geven' (overhandigen, lenen, toesturen)

Slide 3 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mw) 
Je kunt er 'voor' of 'aan' voor denken.
Als 'aan' al in de zin staat en je kunt het weglaten -> meewerkend voorwerp.
vb. Heb/ jij/ (aan) die muziekhandelaar (mw)/ al je cd's/ verkocht?

'Voor' kun je moeilijker weglaten in de zin.
vb. De kok/ schepte, (voor) de soldaten (mw)/ een flink portie/ op. 

Slide 4 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp...


  1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
  2. Stel de vraag: aan/ voor wie + wg + onderwerp + lijdend voorwerp?
  3. Controleer of je 'aan' (voor) kunt weglaten of toevoegen?

Slide 5 - Tekstslide

Zinsontleding
De vrouw / gaat / de boodschappen / betalen / aan de kassamedewerker.

Pv = 
Ond =
Gezegde= 
Lv = 
Mv = 

Slide 6 - Tekstslide

Zinsontleding
De vrouw / gaat / de boodschappen / betalen / aan de kassamedewerker.

Pv = gaat
Ond = de vrouw
Wwg = gaat betalen
Lv = de boodschappen
Mv = aan de kassamederwerker

Slide 7 - Tekstslide

Zelf aan de slag 
Maak zelf opdracht 1 en 2 op blz. 149.

Ben je klaar dan heb je 5 minuten pauze!
Daarna bespreken we beide opdrachten klassikaal.

Slide 8 - Tekstslide

Pauze

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 148)
1. De verdwaalde toerist (ow) / vroeg (pv+wg) / de weg (lv) / aan de politieagent (mv).

2. Alle aanwezigen (ow) / zongen (pv+wg) / voor de jarige (mv) / een vrolijk welkomstlied (lv).


Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 148)
3. De stad Amersfoort (ow) / doneert (pv+wg) / de speeltuinvereniging (mv) / jaarlijks / subsidie (lv).

4. Zal (pv) / de oud-kampioen (ow) / vanavond / de nieuwe winnaar (mv) / een medaille (lv) / opspelden (wg)?

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 148)
5. Elke woensdag / geeft (pv+wg) / Nienke (ow) / de plantjes op haar kamer (mv) / water (lv).

6. Wie (ow) / zal (pv+wg) / jullie (mv) / dit voorstel (lv) / gaan toelichten (wg)?

Slide 12 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 149)
1. Julius (ow) / schreef (pv+wg) / lange liefdesbrieven (lv) / aan Ellen (mv) / tijdens de kerstvakantie.

2. De presentator (ow) / kondigde (pv+wg) / het publiek (mv) / op hilarische wijze / de quiz (lv) / aan (wg).

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 149)
3. Met zijn griezelige masker / liet (pv+wg) / Pieter (ow) / Mees (lv) / enorm / schrikken (wg). -> geen mv!

4. De recensies (ow) / beloven (pv+wg) / de bioscoopgangers (mv) / een ontroerende film (lv).

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 149)
5. Op de kermis / worden (pv+wg) / de kinderen (ow) / een hele middag / vermaakt (wg). -> geen mv!

6. De winkelier (ow) / stond (pv+wg) / voor zijn toonbank / een verkoopgesprek (lv) / te voeren (wg). (Voor in het zd voor zijn toonbank geeft een plaats aan en is dus geen mv, maar het laatste zinsdeel -> de bijwoordelijke bepaling!

Slide 15 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
De bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel die antwoord geeft op de vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Vb. In onze stad zijn veel winkels wegens vakantie gesloten. (Waar? Waarom?)
Bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Woorden als niet, wel, absoluut, eigenlijk, natuurlijk, vermoedelijk, waarschijnlijk etc. geven geen antwoord op een vraag, maar blijven over als je de zinsdelen gaat benoemen. 

Het zinsdeel dat 'overblijft' en geen andere functie heeft in de zin, is de bijwoordelijke bepaling. 
Bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld bijwoordelijke bepaling (bwb)
Vanwege het slechte weer/ hebben/ we/ het tuinfeest/ uitgesteld.
pv= bevatten
wg= bevatten
on = de meeste soorten koekjes
lv = (wie/wat bevatten de meeste soorten koekjes?) -> te veel zout
mv = x
Het zinsdeel dat 'overblijft' is de bijwoordelijke bepaling (bwb):
bwb =  vanwege het slechte weer



Slide 18 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Maak opdracht 1 en 2 blz. 149
Klaar? Maak opdracht 4. Dit is huiswerk!

Slide 19 - Tekstslide

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met zinsontleding, kijk op 

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 178)
1. Sommige ouders/ kopen/ in de dierenwinkel/ een huisdier/ voor hun kind.
 pv = kopen
ow = Sommige ouders
wg = kopen
lv = een huisdier
mv = voor hun kind
bwb = in de dierenwinkel

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 178)
2. Naast een hond of kat/ worden/ gekko's en leguanen/ aangeschaft.
 pv = worden
ow = gekko’s en leguanen
wg = worden aangeschaft
lv = x
mv = x
bwb = Naast een hond of kat

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 178)
3. De zorg voor deze diersoorten/ moet/ je/ niet/ onderschatten.
pv = moet
ow = je
wg = moet onderschatten
lv = De zorg voor deze diersoorten
mv = x
bwb = niet

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 178)
4. Gekko's/ kunnen/ ondersteboven/ klimmen.
 pv = kunnen
ow = Gekko’s
wg = kunnen klimmen
lv = x
mv = x
bwb = ondersteboven


Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 178)
5. Je/ kunt/ deze diertjes/  nauwelijks/ aaien.
pv = kunt
ow = Je
wg = kunt aaien
lv = deze diertjes
mv = x
bwb = nauwelijks



Slide 25 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 178)
6. Een konijn, hamster, of cavia/ kun/ je/ tenminste/ knuffelen.
pv = kun
ow = je
wg = kun knuffelen
lv = Een konijn, hamster of cavia
mv = x
bwb = tenminste


Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 179)
1 in dit geval
2 Met een chartermaatschappij – niet – volgens een vaste dienstregeling
3 graag
4 Tijdens een langere vlucht – sowieso – een keer
5 Overigens
6 Desalniettemin – nooit

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk voor woensdag
Leren alle hoofdstukken en oefenen met de opgaves voor proefwerk op vrijdag 10 juni!
H1 - persoonsvorm en zinsdelen
H2 - onderwerp
H3 - werkwoordelijk gezegde
H4 - lijdend voorwerp
H5 - meewerkend voorwerp

Lezen en maken
H6 - bijwoordelijke bepaling lezen en maken opdracht 1 en 2 (blz. 178 en 179)

Slide 28 - Tekstslide