Hoe vind je het medewerkend voorwerp? Voorbeeld:
Nadia / mocht / de koningin / een boeket / aanbieden.
1. ow: Nadia – wg: mocht aanbieden – lv: een boeket
2. Vraag: Aan wie + wg + ow + lv?
Aan wie mocht Nadia een boeket aanbieden?
Antwoord: de koninging
3. Controle: Nadia mocht aan de koningin een boeket aanbieden.
Je kunt "aan" toevoegen; dus: mv = de koningin