Onderdeel Fictie

Onderdeel fictie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Onderdeel fictie

Slide 1 - Tekstslide

De lesdoelen
  • Een tekst evalueren met argumenten en voorbeelden;
  • Het genre herkennen en het onderwerp benoemen;
  • Situaties en verwikkelingen in een tekst beschrijven;
  • Het denken, voelen en handelen van personages beschrijven;
  • Bepalen hoe herkenbaar en realistisch personages en gebeurtenissen zijn;
  • Het verhaalperspectief herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Fictie & non-fictie
Fictie = verzonnen verhalen, de schrijver fantaseert: hij/zij heeft het verhaal zelf bedacht
Bijvoorbeeld: stripverhalen, leesboeken, musicals, games

Non-fictie = verhalen over de werkelijkheid, de schrijver heeft het niet verzonnen: de verhalen zijn waargebeurd of geven informatie
Bijvoorbeeld: krantenbericht, schoolboek, jeugdjournaal

Slide 3 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 4 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 5 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 6 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 7 - Quizvraag


Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 8 - Quizvraag

Je mening geven
Als je je mening geeft, dan gebruik je beoordelingswoorden
Bijvoorbeeld:  spannend, saai, grappig, onecht, interessant, realistisch, verrassend, zielig, ongeloofwaardig

Argument = je geeft een reden: Ik ben nieuwsgierig naar de rest van het verhaal, want ik heb ook weleens geen geld. Ik ben benieuwd hoe John aan geld komt.
Voorbeeld = je noemt een voorbeeld uit de tekst: Ik vind het verhaal verrassend, want ik had nooit gedacht dat John zo brutaal zou zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Ik vind het fragment wel leerzaam. Ik kan er iets van leren, bijvoorbeeld dat je ontslagen kunt worden als je brutaal bent.
A
Argument
B
Voorbeeld

Slide 10 - Quizvraag

Ik vind het verhaal erg spannend. Je weet nooit wat er gaat gebeuren, want er zijn veel cliffhangers aan het einde van de hoofdstukken.
A
Argument
B
Voorbeeld

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben erg nieuwsgierig naar het einde, want ik zit ook in de brugklas. Ik ben benieuwd hoe Rosa de brugklas aanpakt.
A
Argument
B
Voorbeeld

Slide 12 - Quizvraag

Fictie
Fictie
Fictie
Non-fictie
Non-fictie
Non-fictie

Slide 13 - Sleepvraag

Realistisch of niet?
Realistische fictie = een verzonnen verhaal dat waargebeurd kan zijn
Bijvoorbeeld: Een weeffout in onze sterren
Niet-realistische fictie = een verzonnen verhaal dat in de echte wereld ook niet had kunnen gebeuren
Bijvoorbeeld: Harry Potter

Slide 14 - Tekstslide

Realistische fictie of niet realistische fictie?
A
Realistische fictie
B
Niet realistische fictie

Slide 15 - Quizvraag

Realistische fictie of niet realistische fictie?
A
Realistische fictie
B
Niet realistische fictie

Slide 16 - Quizvraag

Realistische fictie of niet realistische fictie?
A
Realistische fictie
B
Niet realistische fictie

Slide 17 - Quizvraag

Genres
Een genre is een groep van dezelfde soort verhalen, films, muziek of andere werken.
Voorbeelden van genres zijn:
  • Avontuur
  • Detective
  • Griezelverhaal
  • Humor
  • Oorlog & verzet

Slide 18 - Tekstslide

Tijd en plaats
De tijd in het verhaal geeft aan wanneer het verhaal zich afspeelt, bijvoorbeeld: de Middeleeuwen, het heden, 1600

Een verhaal speelt zich ook af op een bepaalde plaats, dit is de ruimte. Soms vertelt de schrijver geen precieze plaats, maar omschrijft de schrijver wel de ruimte: hoe het voelt, hoe het ruikt, hoe het eruitziet

Slide 19 - Tekstslide

De lesdoelen
  • Een tekst evalueren met argumenten en voorbeelden;
  • Het genre herkennen en het onderwerp benoemen
  • Situaties en verwikkelingen in een tekst beschrijven;
  • Het denken, voelen en handelen van personages beschrijven;
  • Bepalen hoe herkenbaar en realistisch personages en gebeurtenissen zijn;
  • Het verhaalperspectief herkennen.

Slide 20 - Tekstslide