Schrijf op: Welke voorzetselvoorwerpen staan in deze zinnen?
1. Hij is verantwoordelijk voor het schoonmaken.
2. De regering wil bezuinigen op kunst en cultuur.
3. Ik wacht al uren op de bus.
4. Hij is getrouwd met zijn grote liefde.
5. De buren hebben kritiek op onze nieuwe uitbouw.
6. Hij is slecht in opruimen.