Spelling Blok 1 (4/4)

Welkom!

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

- Terugblik (7')

- Lesdoelen doornemen (2')

- Instructie (5')

- Zelf aan de slag (20')

- Nieuwsquiz (Kahoot) (10')

- Evaluatie (5')

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik (7')
Bespreek met elkaar:
  • Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam?
  • Welke 3 kenmerken heeft een persoonsvorm?
  • Welke 3 manieren hebben we om een pv in de tegenwoordige tijd te vervoegen?
  • Waar moet je extra goed op letten bij het vervoegen?

Klaar? Bedenk een zin met het werkwoord 'vinden' in de t.t., derde persoon enkelvoud!

timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ...kun je klankveranderende (sterke) werkwoorden onderscheiden van klankvaste (zwakke) werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou...
A
uithoud
B
uithoudt
C
uithout

Slide 6 - Quizvraag

Word... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn twee soorten werkwoorden in de verleden tijd:

Slide 8 - Tekstslide

1. Sterke werkwoorden

2. Zwakke werkwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Bedenk nu samen nog vier voorbeelden van een sterk werkwoord!


timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd
(ik loop = ik liep)

Slide 11 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank,
 daar komt iets achter:
(ik hoop = ik hoopte)

Slide 12 - Tekstslide

Bedenk nu samen nog vier voorbeelden van een zwak werkwoord!


timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
- Maak opdr. 20 t/m 23 (blz.71-72)
- Klaar? Kijk je werk na! 


timer
20:00
Had je alles goed? 
--> Maak de plusopdrachten (paars)

Had je een paar foutjes in de opdrachten?
--> Maak de extra oefeningen (blauw)
--> Maak één van de plusopdrachten

Slide 15 - Tekstslide

Voor welke werkwoordsvorm gebruik je stam+t of vul je en ander ww. in zoals bijv. lopen?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm verleden tijd
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
KRABBEN
A
krab
B
krabte
C
krabde
D
krabtde

Slide 17 - Quizvraag

wat is de persoonsvorm in verleden tijd enkelvoud, van "rusten "
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruiken
D
roken

Slide 19 - Quizvraag

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't kofschip x
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag