NT2 Vraagwoorden

 Vraagwoorden 
Wie? Waar? Wat? Wanneer? Welke? Hoe? Waarom? Hoeveel? Hoelang?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Vraagwoorden 
Wie? Waar? Wat? Wanneer? Welke? Hoe? Waarom? Hoeveel? Hoelang?

Slide 1 - Tekstslide

Zinnen met vraagwoorden
Doel van de les: Vraagwoorden kunnen gebruiken.

Wat leer je deze les?
Je leert wanneer je welk vraagwoord moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wie
Waar
Waarom
Wanneer

Slide 3 - Sleepvraag

Wie is de directeur van De Internationale Vos ?
A
Meneer van der Meer
B
Mevrouw Els
C
Meneer Kruis
D
Mevrouw van Wingerden

Slide 4 - Quizvraag

Wat koopt hij?
A
een appel
B
het kind
C
de cursisten
D
de broer

Slide 5 - Quizvraag

Waar kom jij vandaan?
A
om acht uur
B
uit Den Haag
C
vanmiddag
D
morgen

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel boeken heb jij?
A
morgen
B
de stoel
C
om twaalf uur
D
drie

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer is de volgende vakantie?
A
in de pauze
B
buiten
C
in februari
D
in Dordrecht

Slide 8 - Quizvraag

____woon je?
A
waar
B
wat
C
wie
D
waarom

Slide 9 - Quizvraag

___ is mijn telefoon?
A
wie
B
hoe
C
waar
D
waarom

Slide 10 - Quizvraag

____doe jij in de pauze?
A
wat
B
wie
C
welke
D
hoe

Slide 11 - Quizvraag

____huil je?
A
wie
B
waarom
C
waar
D
hoe

Slide 12 - Quizvraag

____begint de vakantie?
A
hoe
B
wanneer
C
wie
D
waar

Slide 13 - Quizvraag

_______ heb je gedaan?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoe

Slide 14 - Quizvraag

_____ heeft dit gedaan?
A
Wie
B
Wat
C
Hoe
D
Wanneer

Slide 15 - Quizvraag

______ ben je boos?
A
Wanneer
B
Waar
C
Wat
D
Waarom

Slide 16 - Quizvraag

______ kleur vind jj het mooist?
A
Hoeveel
B
Waar
C
Wat
D
Welke

Slide 17 - Quizvraag

______ heet jouw broer?
A
Wie
B
Hoe
C
Hoeveel
D
Waarom

Slide 18 - Quizvraag

______ heb jij betaald voor die schoenen?
A
Hoeveel
B
Wanneer
C
Welke
D
Hoe

Slide 19 - Quizvraag

In je woordenschatschrift
-Schrijf deze woorden in je schrift.
-Houd 3 regels ruimte tussen de woorden.
-Bedenk bij ieder vraagwoord een zin.
WIE
WAT
WAAR
WAAROM
WANNEER
WELKE
HOE
HOEVEEL
Weet jij.....?
Heb jij....?
Ga jij......?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide