In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Stillezen
timer
15:00
timer
3:00
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Planning
Taalverzorging, waar gaat de toets over?
Slide 3 - Tekstslide
Dit zijn de onderwerpen die voorkomen in de toets:
- meervouden <
- verkleinwoorden
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
- sommige(n)/andere(n)/alle(n)/enkele(n) etc.
- samenstellingen
- werkwoordspelling
- hoofdlettergebruik
- leestekens
- au/ou
- trema in werkwoorden/meervouden
- wanneer streepje in samenstellingen
- schrijven van getallen
Meervouden
Wat weet je al?
Slide 4 - Tekstslide
Meervoud
Het meervoud van een zelfstandige naamwoord vorm je door er de meervoudsuitgangen -s, ‘s, -en of -n achter te schrijven.
De -s schrijf je er aan vast als dat geen probleem voor de uitspraak oplevert: sektes, tantes, printers, logés en bureaus.
Als je een fout bij de uitspraak kunt maken schrijf je ’s : auto’s, piano’s, alinea’s, baby’s, jury’s en ski’s.
woorden op -ik:Je schrijft2 k’s als de klemtoonop ik valt: snikken, blikken, likken en tikken.
Je schrijft 1 k als de klemtoon niet op ik valt: monniken, viezeriken en leeuweriken
woorden op -ie of -ee: e schrijft –ën erbij als de klemtoon op de ie of ee valt: feeën, genieën en reeën.
Je schrijft –n en een trema erbij als de klemtoon er niet op valt: bacteriën, poriën en oliën.
woorden op -f of -s: De f wordt meestal een v en de s vaak een z : kloven, staven, laarzen en kluizen. Maar: fotografen, parafen en kaarsen!
Let op: Sommige woorden hebben (ook) een Latijns meervoud: politici, medici, mediums/media, museum/musea.
woorden op -es: als een woord eindigt op -es en die lettergreep krijgt geen klemtoon, dan wordt -es vaak met een uh-klank uitgesproken en niet met een heldere è. In dat geval krijgt het meervoud geen dubbele s. Als de klemtoon wel op -es ligt, bijvoorbeeld bij stewardess en zangeres, is er wel een dubbele s.
Slide 5 - Tekstslide
1. glas 2. kolonie 3. museum 4. café 5. bureau
Slide 6 - Open vraag
https:
Slide 7 - Link
Dit zijn de onderwerpen die voorkomen in de toets:
- meervouden
- verkleinwoorden <
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
- sommige(n)/andere(n)/alle(n)/enkele(n) etc.
- samenstellingen
- werkwoordspelling
- hoofdlettergebruik
- leestekens
- au/ou
- trema in werkwoorden/meervouden
- wanneer streepje in samenstellingen
- schrijven van getallen
Verkleinwoorden
Wat weet je al?
Slide 8 - Tekstslide
1. baby => 2. big => 3. envelop => 4. cd =>
Slide 9 - Open vraag
5. souvenir => 6. jongen => 7. cola => 8. koning =>
Slide 10 - Open vraag
Theorie (verkleinwoorden)
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.
Meestal = -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje schaar - schaartje dans - dansje
Slide 11 - Tekstslide
Soort woord met voorbeeld
1 Woorden met een -m boom
2 Woorden met een -ng koning
3Achteraan -a, -o of -u opa, auto, paraplu
4Achteraan -y baby
5Woorden met cijfers of afkorting dvd, A4
Regel met voorbeeld
-pje
boompje
-kje en de -g laat je weg
koninkje
extra klinker
opaatje, autootje, parapluutje
-'tje
baby'tje
-'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje
Slide 12 - Tekstslide
Etalage
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje
Slide 13 - Quizvraag
Radio
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje
Slide 14 - Quizvraag
Verdieping
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingkje
D
Verdiepinkje
Slide 15 - Quizvraag
cd
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje
Slide 16 - Quizvraag
Pony
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje
Slide 17 - Quizvraag
Menu
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje
Slide 18 - Quizvraag
Instructie
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje
Slide 19 - Quizvraag
Test Verkleinwoorden
Op de volgende pagina staat de link naar de oefentoets.