H3 - 2 variabele en marginale kosten, bep en max winst

Kosten en opbrengsten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kosten en opbrengsten

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 De Productie
paragraaf 3.3
LWEO Lesbrief Vraag en aanbod

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
  • je kunt het verschil uitleggen tussen progressieve, degressieve en proportionele variabele kosten
  • je begrijpt wat het break-even punt en de break-even afzet en omzet is 
  • je begrijpt hoe je de maximale winst kunt berekenen

Slide 3 - Tekstslide

3 soorten variabele kosten
  • Degressief = De variabele kosten per product nemen af wanneer je meer producten gaat produceren.
  • Proportioneel = De variabele kosten per product blijven gelijk wanneer je meer producten gaan produceren. 
  • Progressief = De variabele kosten per product nemen toe wanneer je meer producten gaat produceren.

Slide 4 - Tekstslide

In welke grafiek is geen sprake van proportioneel variabele kosten?
A
B
C
D

Slide 5 - Quizvraag

TK = 5q2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400

Slide 6 - Quizvraag

De gemiddeld variabele kosten zijn
A
proportioneel
B
progressief
C
degressief
D
een combinatie van progressief/degressief

Slide 7 - Quizvraag

GVK = 680 + 0,02q
De gemiddeld variabele kosten zijn
A
proportioneel
B
progressief
C
degressief
D
een combinatie: progressief+degressief

Slide 8 - Quizvraag

In welke situatie spreken we van degressief variabele kosten?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
TK = 34q + 180.000
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een mogelijke oorzaak van progressief variabele kosten?
A
hogere arbeidsproductiviteit
B
uitbreiding productiecapaciteit
C
efficiënte arbeidsverdeling
D
werknemers krijgen overuren dubbel uitbetaald

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een mogelijke oorzaak van degressief variabele kosten?
A
werknemers werken sneller bij grotere productie
B
overwerk wordt dubbel betaald
C
werknemers lopen elkaar in de weg op de werkvloer
D
korting bij grote bestellingen leveranciers

Slide 11 - Quizvraag

Als je één product extra maakt...
marginaal
Iets dat zich aan de rand bevind: verandering met 1 eenheid. 

gemiddeld
De waarde die je krijgt om de som te delen door het aantal opgetelde waarden. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat kun je verdienen met een lege stoel?

Slide 13 - Tekstslide

Maximale winst
De winst is maximaal als de meeropbrengsten (MO) gelijk zijn aan de meerkosten (MK). 
Dus maximale winst bij MO = MK.

Zolang de variabele kosten lager zijn dan de prijs, is het zinvol om door te produceren totdat de maximale capaciteit is bereikt. 

Slide 14 - Tekstslide

BREAK-EVEN PUNT
De totale kosten  (TK) = Totale Opbengst (TO
Ook wel: TO - TK = 0
Ook wel GTK = GO

Slide 15 - Tekstslide

BREAK-EVEN PUNT
BEP (q) = constante kosten/(prijs p - variabele kosten)

Als alle constante kosten zijn terugverdiend, heb je genoeg aan een prijs gelijk aan de variabele kosten om quitte te spelen.

Slide 16 - Tekstslide

prijs: 2250 euro per fiets
constante kosten = 500.000 euro
variabele kosten = 1850 euro per fiets
capaciteit = 4000 fietsen
Wat is het break-even punt?
A
4000 fietsen
B
1250 fietsen
C
2250 fietsen
D
1850 fietsen

Slide 17 - Quizvraag


Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 400 euro extra winst.
B
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 350 euro extra winst.
C
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 300 euro extra winst.
D
De productie en verkoop stijgt van 2000 naar 2500. Elk product extra levert 400 euro extra winst.

Slide 18 - Quizvraag

Als de (gemiddeld) variabele kosten proportioneel zijn, is de winst maximaal als....
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
de q gelijk is aan de productiecapaciteit.
B
als de productieomvang maximaal is.
C
de GTK minimaal zijn.
D
de GCK minimaal zijn.

Slide 19 - Quizvraag


Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.050
3.051- 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de extra winst 300 euro per stuk.
B
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de extra winst 350 euro per stuk.
C
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 300 euro per stuk.
D
Bij een productie en verkoop van 3000 stuks, is de winst 350 euro per stuk.

Slide 20 - Quizvraag


Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De marginale kosten van de 1000e fiets is 2250 euro.
B
De marginale kosten van de 2400e fiets is 1950 euro.
C
De marginale kosten van de 3600e fiets is 2400 euro.
D
De marginale kosten van de 1e fiets is 2250 euro.

Slide 21 - Quizvraag


Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De winst bij 3000 producten is 400.000 euro
B
De winst bij 3000 producten is 625.000 euro
C
De winst bij 3000 producten is 900.000 euro
D
De winst bij 3000 producten is 6.750.000 euro

Slide 22 - Quizvraag

uitwerking
totale opbrengst (TO) = 3.000 * 2.250 = 6.750.000
totale variabele kosten = 2.000 * 1.850 + 500 * 1.900 + 500 * 1.950 = 5.625.000
totale constante kosten = 500.000 euro
totale winst = 6.750.000 - 5.625.000 - 500.000 = 625.000

Slide 23 - Tekstslide


Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
De winst bij 3500 producten is 650.000 euro
B
De winst bij 3500 producten is 675.000 euro
C
De winst bij 3500 producten is -175.000 euro
D
De winst bij 3500 producten is 6.750.000 euro

Slide 24 - Quizvraag

uitwerking
totale opbrengst (TO) = 3.500 * 2.250 = 7.875.000
totale variabele kosten = (2.000 * 1.850)+ (500 * 1.900) + (500 * 1.950) + (500 * 2200) = 3.700.000 + 950.000 + 975.000 + 1.100.000 = 6.725.000 euro
totale constante kosten = 500.000 euro
totale winst = 7.875.000 - 6.725.000 - 500.000 = 650.000

Slide 25 - Tekstslide


Q
1-2000
2001-2500
2.501 - 3.000
3.001 - 3.500
3.501 - 4.000
VK
1.850
1.900
1.950
2.200
2.400
P
2.250
2.250
2.250
2.250
2.250
CK
500.000
500.000
500.000
500.000
500.000
A
Als de afzet stijgt van 3.000 naar 3.500 producten, stijgt de winst met 100.000 euro
B
Als de afzet stijgt van 3.000 naar 3.500 producten, stijgt de winst met 250.000 euro
C
Als de afzet stijgt van 3.000 naar 3.500 producten, stijgt de winst met 25.000 euro
D
Als de afzet stijgt van 3.000 naar 3.500 producten, stijgt de winst met 30.000 euro

Slide 26 - Quizvraag

uitwerking
Extra opbrengst = 500 * 2.250 euro = 1.125.000 euro
Extra kosten = 500 * 2.200 euro= 1.100.000 euro
De extra winst is 1.125.000 - 1.100.000 = 25.000 euro

Slide 27 - Tekstslide

samenvatting

  • Je hebt proportionele, progressieve en degressieve variabele kosten
  • Bij het break-even punt is de winst nul. Je berekent de break-even afzet met de formule: BEA = CK/(p - GVK). 
  • Bij MO = MK is de winst maximaal. 
  • Bij proportioneel variabele kosten die lager zijn dan de prijs dan is de winst maximaal bij de maximale productiecapaciteit

Slide 28 - Tekstslide

Als je klaar bent?
HW3.7 en 3.8

Slide 29 - Tekstslide