Formuleren en stijl 3.3 week 6

Welkom bij het hoorcollege Nederlands!
  • Aan het einde van de les kun je de toon van je tekst afstemmen op het tekstdoel en publiek.

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij het hoorcollege Nederlands!
  • Aan het einde van de les kun je de toon van je tekst afstemmen op het tekstdoel en publiek.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Terugblik vorige les
  • Lesdoelen:

  • De juiste toon kunnen gebruiken
  • Duidelijk kunnen  formuleren 
  • Aantrekkelijk kunnen formuleren
  • Aan de slag
  • Volgende week
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Vul in:
Heb jij de dossiers opgeborgen? In welke kast heb jij hun/ze gelegd?
A
ze
B
hun

Slide 3 - Quizvraag

Dit is nog eens een studiebegeleider op wie / waarop je kunt rekenen.
A
waarop
B
op wie

Slide 4 - Quizvraag

Morgen wordt de hond, bij wie / waarbij een stuk glas uit de poot is verwijderd weer thuisgebracht.
A
bij wie
B
waarbij

Slide 5 - Quizvraag

De tandarts, bij wie
/ waarbij ik gisteren een gesprek had, gaat vandaag mijn kies trekken.
A
bij wie
B
waarbij

Slide 6 - Quizvraag

Form3
Formuleren en stijl
3.1 De juiste toon
3.2 Duidelijk formuleren

Slide 7 - Tekstslide

De juiste toon tijdens het schrijven
  • Wat is mijn belangrijkste tekstdoel?
  • Wie gaat mijn tekst lezen?
  • Wat weet mijn publiek en wat niet?
  • Wat vindt mijn publiek interessant?

Slide 8 - Tekstslide

De juiste toon
Welke toon past bij jouw lezers en schrijfdoel?
  • Woordkeuze - jongerentaal/schooltaal/zakelijke taal
  • Formeel of informeel
  • Direct of indirect
  • Ieder doel een eigen toon:
    Neutraal = informeren
    Persoonlijk = overtuigen
    Enthousiast = overhalen/activeren

Slide 9 - Tekstslide

Tip voor verduidelijking
1 - vervang moeilijke woorden
2 - vervang vaktermen
3 - maak de zin korter
4 - gebruik geen afkortingen
5 - gebruik signaalwoorden om verbanden aan te geven

Slide 10 - Tekstslide

Aantrekkelijk formuleren
Zorg dat de tekst niet saai wordt.
  • Zet niet in iedere tekst het onderwerp voorop.
  1. Hij heeft gisteren een taart gekocht. --> 
  • Gebruik verwijswoorden en synoniemen of korte omschrijvingen om herhaling te voorkomen. 
  1. Bent u toe aan vakantie? Boek uw vakantie bij ons. Wij bieden allerlei soorten vakanties aan: sportieve vakanties, zonvakanties en culturele vakanties --> 

Slide 11 - Tekstslide

Aantrekkelijk formuleren
Zorg dat de tekst niet saai wordt.
  • Verbind twee korte zinnen met een voegwoord
  1. Mijn stagebegeleider is afwezig. Hij is ziek. --> want

Spreek je lezer persoonlijk aan.
  • Alle gasten worden van harte welkom geheten -->  u/jij wordt

Slide 12 - Tekstslide

Aantrekkelijk formuleren
Laat met voorbeelden zien wat je bedoelt.
  • Besparen op energie is niet moeilijk. Zelf kunt u bijvoorbeeld....

Slide 13 - Tekstslide

Opdrachten

NU Nederlands 

FORM3


Alle opdrachten, behalve de extra opdrachten

=>

3.1 de juiste toon opdrachten 1 en 2

3.2 duidelijk formuleren opdrachten 1 t/m 5

3.3. aantrekkelijk formuleren opdrachten  1 t/m 4



Slide 14 - Tekstslide

Volgende week
  • geen les
  • => vakantie
  • na de vakantie toets 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide