Je gebruikt mijn, jouw, je als er een bezit achter staat:Dit is mijn jas. Dat is jouw mening. Je moet je broer bellen.
Je gebruikt mij, me, jou, je als er geen bezit achter staat:
Waarom luistert niemand naar jou? Gisteren vroeg je me om advies. Wil je mij die schoenen even geven?