Woordraadstrategieen Oude methode H3: Woordenschat en Taalverzorging

Voorbereiding toets H3
Woordenschat H3 = Woordraadstrategieën

Taalverzorging H3 = Meervoud - verwijswoorden 

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding toets H3
Woordenschat H3 = Woordraadstrategieën

Taalverzorging H3 = Meervoud - verwijswoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Woord - raad - strategieën
=
Een manier om de betekenis van een voor jou onbekend woord uit de tekst te halen (je kan de betekenis raden)

Slide 2 - Tekstslide

Dit doe je door...
De zin voor en na het woord nogmaals te lezen en dan op zoek te gaan naar: 

Slide 3 - Tekstslide

Woordraadstrategieën

Slide 4 - Woordweb

Het is altijd de vraag wat de politie zal aantreffen bij een inval.
Aantreffen =
A
maken
B
vinden
C
zoeken
D
hebben

Slide 5 - Quizvraag

Het tegengestelde van uiterlijk is innerlijk, het gaat dan om gevoelens en gedachten
Innerlijk =
A
binnenste
B
buitenste
C
mooiste
D
lelijkste

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb zin in Nederlands want ik heb uitsluitend positieve dingen over de docent gehoord.
Uitsluitend =
A
helemaal niet
B
totaal niet
C
alleen maar
D
een beetje

Slide 7 - Quizvraag

De volgorde van de vragen op de toets is willekeurig, het maakt niet uit in welke volgorde je ze doet.
willekeurig =
A
slim
B
belangrijk
C
zomaar gekozen
D
heel precies afgestemd

Slide 8 - Quizvraag

lang
dik
intelligent
met moeite
vreemd
oneerlijk
Kort
Dun
Dom
Makkelijk
Normaal
Eerlijk

Slide 9 - Sleepvraag

Wat betekent het voorvoegsel on- (zoals niet oneerlijk)
A
wel
B
niet
C
zonder
D
met

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het achtervoegsel -loos
(als in werkloos)
A
wel
B
niet
C
zonder
D
met

Slide 11 - Quizvraag

Meervoudsvormen
In het Nederlands kennen we meerdere meervoudsvormen.

Slide 12 - Tekstslide

Meervoudsvormen

Slide 13 - Woordweb

-s of -en achter het woord
Dit herken je meestal gewoon. 
Alle verkleinwoorden krijgen een -s.

Slide 14 - Tekstslide

's
Deze gebruik wanneer je een foute uitspraak krijgt als je de -s eraan vastplakt.
Foto - fotos => foto's

Bij afkortingen gebruik je altijd 's
DJ => DJ's
mbo => mbo's

Slide 15 - Tekstslide

-ën
Deze gebruik je wanneer er een foute uitspraak komt als je -en eraan vastplakt.
Zee - zeeen => zeeën

Let op! Wanneer de klemtoon niet op de laatste letter valt, krijg je alleen -n en komt de trema op de e die er al staat
Bacterie - bacterieën - bacteriën

Slide 16 - Tekstslide

Uitzonderingen
Woorden die in het meervoud zowel -en als een -s hebben
Groente - hoogte - diepte
Woorden die -eren als meervoud krijgen
ei - eiren
kind - kinderen
Woorden uit het latijn krijgen in het meervoud een -a
museum - musea

Slide 17 - Tekstslide

Bikini
A
Bikini's
B
Bikinis
C
Bikinien
D
Bikiniën

Slide 18 - Quizvraag

DVD
A
DVDs
B
DVD's
C
DVDen
D
DVDën

Slide 19 - Quizvraag

Kalf
A
Kalven
B
Kalfs
C
Kalveren
D
Kalf's

Slide 20 - Quizvraag

Porie
A
Pories
B
Poriën
C
Porieën
D
Porie's

Slide 21 - Quizvraag

Game
A
games
B
game's
C
gamen
D
gamën

Slide 22 - Quizvraag

Verwijswoorden
De woorden -> deze of die
De jongen die daar staat.

Het woorden -> dit of dat
Het meisje dat daar staat.

Slide 23 - Tekstslide

Het huis ......... van mij is, is heel duur.
A
Die
B
Dat
C
Dit
D
Het

Slide 24 - Quizvraag

De verzekering ..... ik nog moet betalen, is heel duur.
A
Dat
B
Dit
C
Die
D
Het

Slide 25 - Quizvraag

Het kado .... ik gekregen heb, vond ik echt niet mooi.
A
Die
B
Dit
C
Dat
D
Het

Slide 26 - Quizvraag

De keuze .... ik heb gemaakt voor mijn mbo is de goede keuze.
A
Die
B
Dat
C
Dit
D
Het

Slide 27 - Quizvraag

Verwijswoorden naar een bezit enkelvoud
Als het bezit achter het verwijswoord staat -> mijn, jouw of uw
Mijn fiets
Jouw fiets
Uw fiets

Als er geen bezig achter staat -> mij, jou of u
De fiets is van mij.
De fiets van is van jou.
De fiets is van u.

Slide 28 - Tekstslide

.... klas zit vandaag in lokaal B2.
A
Me
B
Het
C
Mijn
D
Ons

Slide 29 - Quizvraag

Geef mij ..... pen eens terug!
A
me
B
mijn
C
het
D
ons

Slide 30 - Quizvraag

Dit is ..... nieuwe telefoonnummer.
A
me
B
mijn
C
ze
D
de

Slide 31 - Quizvraag

Verwijswoorden naar een bezit meervoud
Als het bezit achter het verwijswoord staat bij het woorden -> ons
Ons huis

Als het bezit achter het verwijswoord staat bij de woorden/meervoud -> onze
Onze auto
Onze fietsen


Slide 32 - Tekstslide

Verwijswoorden naar een bezit meervoud
Als het bezit achter het verwijswoord staat bij het woorden -> hun
Hun huis
Hun boeken

Als het er geen woord achter staat -> zij of ze
Zij hebben geen auto
Ze hebben geen auto


Slide 33 - Tekstslide

Heb je .... nieuwe auto nog gezien?
A
ze
B
zij
C
hun
D
het

Slide 34 - Quizvraag

.... hebben de toets goed gemaakt.
A
Hun
B
Zij
C
Het
D
De

Slide 35 - Quizvraag

.... huis staat te koop.
A
Ons
B
Onze
C
De
D
Zij

Slide 36 - Quizvraag

Het is toch niet .... schuld dat we verloren hebben?
A
onze
B
zij
C
ze
D
de

Slide 37 - Quizvraag

Trappen van vergelijking
  • Stellende trap (gelijke trap) => als
  • Vergrotende trap => dan (ER DAN)
  • Overtreffende trap

Groot - groter - grootst
  • Ik ben net zo groot als Piet
  • Ik ben groter dan Kees
  • Ik ben het grootst

Slide 38 - Tekstslide

Ik ben ..... dan jij.
A
slim
B
slimmer
C
slimst

Slide 39 - Quizvraag

Ik ben het ....
A
leuk
B
leuker
C
leukst

Slide 40 - Quizvraag

Ik vind patat ..... dan poffertjes.
A
lekker
B
lekkerder
C
lekkerst

Slide 41 - Quizvraag

Ik vind pizza lekkerder .... patat.
A
als
B
dan

Slide 42 - Quizvraag

Ik vind pizza even lekker .... poffertjes.
A
als
B
dan

Slide 43 - Quizvraag