Je schrijft geen tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling:
geen zelfstandig naamwoord is: hogeschool, platteland, huilebalk;
geen meervoud heeft: tarwebrood, benzinegeur;
alleen een meervoud op -s heeft: aspergesoep, douchekraan;
een meervoud op -s én op -(e)n heeft: groenteboer, geboortecijfer;
aangeeft hoe groot, goed, leuk enzovoort iets is. De samenstelling moet dan in zijn geheel een bijvoeglijk naamwoord zijn: reuzeleuk, apetrots, beregoed;
uniek is (er bestaat er maar één van): maneschijn, zonnebank, Onze-Lieve-Vrouwekerk.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 1
Maak van de woorden een correcte samenstelling
Slide 9 - Tekstslide
omgang + regeling
A
omgangregeling
B
omgangsregeling
Slide 10 - Quizvraag
stad + centrum
A
stadcentrum
B
stadscentrum
Slide 11 - Quizvraag
eenman + zaak
A
eenmanzaak
B
eenmanszaak
Slide 12 - Quizvraag
bioscoop + stoel
A
bioscoopstoel
B
bioscoopsstoel
Slide 13 - Quizvraag
onweer + bui
A
onweerbui
B
onweersbui
Slide 14 - Quizvraag
beroep + speler
A
beroepspeler
B
beroepsspeler
Slide 15 - Quizvraag
staat + steun
A
staatsteun
B
staatssteun
Slide 16 - Quizvraag
gevoel + temperatuur
A
gevoeltemperatuur
B
gevoelstemperatuur
Slide 17 - Quizvraag
passagier + schip
A
passagierschip
B
passagiersschip
Slide 18 - Quizvraag
protest + stem
A
proteststem
B
protestsstem
Slide 19 - Quizvraag
Opdracht 2
Maak samenstellingen en gebruik zo nodig -(e)n of -e
Slide 20 - Tekstslide
zwijn + stal
A
zwijnestal
B
zwijnenstal
C
zwijnstal
D
zwijnsstal
Slide 21 - Quizvraag
groente + soep
A
groentensoep
B
groentesoep
C
groentessoep
Slide 22 - Quizvraag
beer + leuk
A
berenleuk
B
beerleuk
C
bereleuk
D
beersleuk
Slide 23 - Quizvraag
spin + web
A
spinneweb
B
spinweb
C
spinsweb
D
spinnenweb
Slide 24 - Quizvraag
tarwe + brood
A
tarwesbrood
B
tarwenbrood
C
tarwebrood
Slide 25 - Quizvraag
koek + pan
A
koekepan
B
koekpan
C
koekspan
D
koekenpan
Slide 26 - Quizvraag
zon + steek
A
zonnensteek
B
zonsteek
C
zonnesteek
D
zonssteek
Slide 27 - Quizvraag
beer + hol
A
berehol
B
berenhol
C
beerhol
D
beershol
Slide 28 - Quizvraag
geboorte + kaartje
A
geboortekaartje
B
geboortenkaartje
C
geboorteskaarte
Slide 29 - Quizvraag
invalide + plaats
A
invalideplaats
B
invalidenplaats
C
invalidesplaats
Slide 30 - Quizvraag
Opdracht 3
Geef van de beweringen aan of ze juist zijn.
Slide 31 - Tekstslide
Omdat je stationswinkel schrijft, schrijf je ook stationschef.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quizvraag
Spinnewiel is correct geschreven, omdat het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is.
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quizvraag
Je schrijft groentensoep, want het meervoud van groente is groenten.
A
juist
B
onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Zonnenscherm schrijf je met een -n, want het meervoud van zon is zonnen.
A
juist
B
onjuist
Slide 35 - Quizvraag
Je schrijft veearts, want vee heeft geen meervoud.
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quizvraag
Je schrijft berenklauw, dus ook berensterk.
A
juist
B
onjuist
Slide 37 - Quizvraag
Leestekens
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
HT2R Aan de slag!
Talent online paragraaf 3.9: opdracht 8, 9-1 en 9-2
Voor wie nog niet in de online klas zit, vul de volgende code in: 841410
Klaar? oefenen met werkwoordspelling -> paragraaf 2.9: opdracht 3, 5, 7 en 8
Ook daarmee klaar? Ga dan lezen in je leesboek.
Slide 43 - Tekstslide
Aan de slag!
In je Plenda - donderdag 18 lesuur 5
Talent online paragraaf 3.9: opdracht 7, 8-1 en 8-2
Klaar? oefenen met werkwoordspelling -> paragraaf 2.9: opdracht 3, 5, 7 en 8
Ook daarmee klaar? Ga dan lezen in je leesboek.
Slide 44 - Tekstslide
Vandaag
Oefentoets maken
Klaar? Lezen in je leesboek
Blijft stil totdat iedereen klaar is!
Slide 45 - Tekstslide
En verder
Toets nakijken
Oefenen met onderdelen waar jij nog moeite mee hebt