2HV tussenletters in samenstellingen

Welkom! 
Pak je leesboek en ga lezen 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Pak je leesboek en ga lezen 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 
Je weet wat een samenstelling is;
je kan een samenstelling maken met een tussenletter;
je weet wanneer je welke tussenletter moet gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Spelling
tussenletters in samenstellingen 

Slide 3 - Tekstslide

Samenstelling 
Een samenstelling bestaat uit twee losse woorden die aan elkaar zijn geplakt:
Soms moet je tussen de twee delen een -s of -(e)n plaatsen:

Slide 4 - Tekstslide

Tussen -s
Regel voor de tussen-s in een samenstelling:
Gebruik altijd een tussen-s als je die hoort: dorpsplein, stationsrestauratie.

Slide 5 - Tekstslide

Tussen -n 
Als van het eerste deel van de samenstelling het meervoud eindigt op -n, schrijf je in de samenstelling -(e)n:
eik – eiken – eikenboom, blinde – blinden – blindenschool.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Tussen -n 
Je schrijft geen tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling:
  • geen zelfstandig naamwoord is: hogeschool, platteland, huilebalk;
  • geen meervoud heeft: tarwebrood, benzinegeur;
  • alleen een meervoud op -s heeft: aspergesoep, douchekraan;
  • een meervoud op -s én op -(e)n heeft: groenteboer, geboortecijfer;
  • aangeeft hoe groot, goed, leuk enzovoort iets is. De samenstelling moet dan in zijn geheel een bijvoeglijk naamwoord zijn: reuzeleuk, apetrots, beregoed;
  • uniek is (er bestaat er maar één van): maneschijn, zonnebank, Onze-Lieve-Vrouwekerk.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1
Maak van de woorden een correcte samenstelling 

Slide 9 - Tekstslide

omgang + regeling
A
omgangregeling
B
omgangsregeling

Slide 10 - Quizvraag

stad + centrum
A
stadcentrum
B
stadscentrum

Slide 11 - Quizvraag

eenman + zaak
A
eenmanzaak
B
eenmanszaak

Slide 12 - Quizvraag

bioscoop + stoel
A
bioscoopstoel
B
bioscoopsstoel

Slide 13 - Quizvraag

onweer + bui
A
onweerbui
B
onweersbui

Slide 14 - Quizvraag

beroep + speler
A
beroepspeler
B
beroepsspeler

Slide 15 - Quizvraag

staat + steun
A
staatsteun
B
staatssteun

Slide 16 - Quizvraag

gevoel + temperatuur
A
gevoeltemperatuur
B
gevoelstemperatuur

Slide 17 - Quizvraag

passagier + schip
A
passagierschip
B
passagiersschip

Slide 18 - Quizvraag

protest + stem
A
proteststem
B
protestsstem

Slide 19 - Quizvraag

Opdracht 2 
Maak samenstellingen en gebruik zo nodig -(e)n of -e

Slide 20 - Tekstslide

zwijn + stal
A
zwijnestal
B
zwijnenstal
C
zwijnstal
D
zwijnsstal

Slide 21 - Quizvraag

groente + soep
A
groentensoep
B
groentesoep
C
groentessoep

Slide 22 - Quizvraag

beer + leuk
A
berenleuk
B
beerleuk
C
bereleuk
D
beersleuk

Slide 23 - Quizvraag

spin + web
A
spinneweb
B
spinweb
C
spinsweb
D
spinnenweb

Slide 24 - Quizvraag

tarwe + brood
A
tarwesbrood
B
tarwenbrood
C
tarwebrood

Slide 25 - Quizvraag

koek + pan
A
koekepan
B
koekpan
C
koekspan
D
koekenpan

Slide 26 - Quizvraag

zon + steek
A
zonnensteek
B
zonsteek
C
zonnesteek
D
zonssteek

Slide 27 - Quizvraag

beer + hol
A
berehol
B
berenhol
C
beerhol
D
beershol

Slide 28 - Quizvraag

geboorte + kaartje
A
geboortekaartje
B
geboortenkaartje
C
geboorteskaarte

Slide 29 - Quizvraag

invalide + plaats
A
invalideplaats
B
invalidenplaats
C
invalidesplaats

Slide 30 - Quizvraag

Opdracht 3
Geef van de beweringen aan of ze juist zijn. 

Slide 31 - Tekstslide

Omdat je stationswinkel schrijft, schrijf je ook stationschef.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Spinnewiel is correct geschreven, omdat het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Je schrijft groentensoep, want het meervoud van groente is groenten.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Zonnenscherm schrijf je met een -n, want het meervoud van zon is zonnen.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Je schrijft veearts, want vee heeft geen meervoud.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

Je schrijft berenklauw, dus ook berensterk.
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Leestekens 

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

HT2R Aan de slag! 
Talent online paragraaf 3.9: opdracht 8, 9-1 en 9-2
Voor wie nog niet in de online klas zit, vul de volgende code in: 841410
Klaar? oefenen met werkwoordspelling -> paragraaf 2.9: opdracht 3, 5, 7 en 8
Ook daarmee klaar? Ga dan lezen in je leesboek. 

Slide 43 - Tekstslide

Aan de slag! 
In je Plenda - donderdag 18 lesuur 5
Talent online paragraaf 3.9: opdracht 7, 8-1 en 8-2

Klaar? oefenen met werkwoordspelling -> paragraaf 2.9: opdracht 3, 5, 7 en 8
Ook daarmee klaar? Ga dan lezen in je leesboek. 

Slide 44 - Tekstslide

Vandaag
Oefentoets maken
Klaar? Lezen in je leesboek
Blijft stil totdat iedereen klaar is!

Slide 45 - Tekstslide

En verder 
Toets nakijken
Oefenen met onderdelen waar jij nog moeite mee hebt 

Slide 46 - Tekstslide