In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Is het nou:
"Die meisje heeft mij een knipoog gegeven?" óf "Dat meisje heeft mij een knipoog gegeven."
Aan het eind van de paragraaf kan/weet je:
Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is?
Kijk dan in een
woordenboek of een woordenlijst.
Wat nu?
Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 155
Maken:
opdr. 1 t/m 5
blz. 155 t/m 156
Wat gaan we doen?
Doel van de les: na deze les weet je de regels voor het gebruik van verwijswoorden en kun je de verwijswoorden gebruiken
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt
gebruikt.
Johan komt morgen wat later. Hij moet eerst naar gitaarles.
Ik ben mijn horloge kwijt. Hebben jullie het ergens gezien?
Zo gebruik je verwijswoorden
Naar zelfstandige naamwoorden: kun je verwijzen met:
• in het enkelvoud, mannelijk hij, hem, deze en die
• in het enkelvoud, vrouwelijk zij (ze), haar, deze en die
• in het enkelvoud, onzijdig het, dit en dat
• in het meervoud zij, ze, hen, deze en die
Bijvoorbeeld:
Rob keek Steven verbaasd aan, maar die (→ Steven) wist van niets.
Merve was er ook, zeiden ze, maar ik heb haar (→ Merve) niet gezien.
Heb je het schilderij van Erna al gezien? Dat (→ schilderij) is prachtig.
Hier zijn je sportschoenen. Wil je die (→ sportschoenen) even opbergen?