Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je de regels voor verwijswoorden en kun je verwijswoorden gebruiken.
In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Johan komt morgen wat later. Hij moet eerst naar gitaarles. Ik ben mijn horloge kwijt. Hebben jullie het ergens gezien?
Zo gebruik je verwijswoorden
Naar zelfstandige naamwoorden: kun je verwijzen met:
Bijvoorbeeld:
-Rob keek Steven verbaasd aan, maar die (→ Steven) wist van niets.
-Heb je het schilderij van Erna al gezien?
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Wat nu?
Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 155
Maken opdr. 1 t/m 5
blz. 155-156