Blok 1 tm 6 Kijk op Taal

Voorbereiding proefwerk Kijk op Taal
Blok 1 t/m 6
- Je snapt wat synoniemen zijn en je kunt voorbeelden noemen
- Je snapt wat homoniemen zijn en je kunt voorbeelden noemen
- Je snapt wat homofonen zijn en je kunt voorbeelden noemen
- Je snapt wat leenwoorden zijn en je kunt voorbeelden en de oorsprong noemen
- Je snapt wat (het verschil tussen) letterlijk en figuurlijk taalgebruik is 
- Je kent verschillende uitdrukkingen en je kunt de betekenis noemen
- Je kent de stijlfouten: dubbele ontkenning, verhaspeling en verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking




1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding proefwerk Kijk op Taal
Blok 1 t/m 6
- Je snapt wat synoniemen zijn en je kunt voorbeelden noemen
- Je snapt wat homoniemen zijn en je kunt voorbeelden noemen
- Je snapt wat homofonen zijn en je kunt voorbeelden noemen
- Je snapt wat leenwoorden zijn en je kunt voorbeelden en de oorsprong noemen
- Je snapt wat (het verschil tussen) letterlijk en figuurlijk taalgebruik is 
- Je kent verschillende uitdrukkingen en je kunt de betekenis noemen
- Je kent de stijlfouten: dubbele ontkenning, verhaspeling en verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking




Slide 1 - Tekstslide

Theorie
Synoniem: woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Homoniem: een woord dat meerdere betekenissen heeft

Homofoon: twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een synoniem?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een homoniem?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een homofoon?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 5 - Quizvraag

Match de synoniemen. 
meteen
standpunt
voedsel
meestal
fabeltje
direct

verzinsel 
eten 
mening
doorgaans

Slide 6 - Sleepvraag

Homofoon of homoniem?
kussen
A
homofoon
B
homoniem

Slide 7 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?

De getuige kon bevestigen dat hij de verdachte die avond had gezien.

_________
A
zeggen dat het klopt
B
vastmaken

Slide 8 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?

Het geld dat ik in de vakantie verdiend heb, heb ik vandaag op mijn bankrekening gestort.

______
A
gedumpt
B
gezet

Slide 9 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?

De douane neemt bij een controle veel pillen in.

______
__
A
neemt in bezit
B
gebruikt

Slide 10 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?

Erik heeft een gemene streek uitgehaald; zijn zusje is erg geschrokken.

______
A
gebied
B
daad waarover je boos bent

Slide 11 - Quizvraag

Welk homoniem past in de zin?

De kas van de tuinvereniging 'Voor ons genoegen' is verdwenen.

___
A
gebouw van glas waar groente en fruit worden gekweekt
B
plaats waar geld bewaard wordt

Slide 12 - Quizvraag

rat - rad
A
synoniem
B
homoniem
C
homofoon

Slide 13 - Quizvraag

kreet - gil
A
synoniem
B
homoniem
C
homofoon

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord in de volgende zin is een homoniem?

Hij heeft zijn arm gebroken.
In Pakistan zijn veel mensen arm.
A
hij
B
heeft
C
arm
D
gebroken

Slide 15 - Quizvraag

Homoniem of niet?
Water
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is geen homoniem?

A
Bang
B
Vliegen
C
Boer
D
Schop

Slide 17 - Quizvraag

Op welk taalfenomeen is deze grap gebaseerd?
A
homofoon
B
homoniem

Slide 18 - Quizvraag


Wij kijken naar de koe die in de wei staat.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 19 - Quizvraag

bank is een ...
A
homoniem
B
C
synoniem
D
homofoon

Slide 20 - Quizvraag

Theorie
Als mensen uit verschillende landen met elkaar in contact komen, maken ze kennis met nieuwe dingen. Denk maar aan een gerecht, kledingstuk of techniek. Daarvoor bestaan in hun eigen taal nog geen woorden. Vaak wordt het woord uit de vreemde taal dan overgenomen.

Een woord dat uit een andere taal komt, noem je een leenwoord.
Het Nederlands heeft veel leenwoorden. Bijvoorbeeld:

uit het Engels: plastic, flat, computer
uit het Frans: ambulance, cadeau, chauffeur
uit het Duits: schnitzel, sowieso, überhaupt
uit het Arabisch: alcohol, matras, safari
uit het Latijn: datum, museum, aquarium





Slide 21 - Tekstslide

Uit welke taal zijn de onderstaande leenwoorden afkomstig?
Arabisch
Duits
Frans
Engels
Latijn
matras, koffie, caravan
föhn, ober, sowieso
chauffeur, horloge, ambulance
flat, team, baby
museum, agenda,
datum

Slide 22 - Sleepvraag