H1 t/m H6 taalverzorging - les 3

Taalverzorging H1 t/m H6
spelling en formuleren
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging H1 t/m H6
spelling en formuleren

Slide 1 - Tekstslide

toetsweek Nederlands
H1: zinnen in zinsdelen verdelen                       H5: -bijwoordelijke bepaling
        samengestelde zinnen                                             -trappen van vergelijking
H2: woordsoorten                                                     H6: -meervoud op -s, -en, -ën, -n
        samengestelde zinnen maken
        hoofdletters en leestekens
H3: werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp
         verwijswoorden
H4: meewerkend voorwerp
        verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling H1 - zinsdelen
zinsdelen
samengestelde zinnen

Slide 3 - Tekstslide

zinsdelen
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

De docent
geeft
morgen
de cijfers
aan zijn leerlingen.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Sleepvraag

samengestelde zinnen
twee persoonsvormen

Ik blijf morgen thuis, want ik ben ziek.

voegwoorden: en, want, omdat, terwijl, maar, ...

Slide 6 - Tekstslide

Maak van onderstaande zinnen een samengestelde zin. Gebruik een voegwoord.

Ik ga met de bus naar school. Het regent.

Slide 7 - Open vraag

hoofdletters en leestekens

Slide 8 - Tekstslide

Zet hoofdletters en leestekens op de juiste plaats.

we gaan in juli naar Frankrijk omdat we dan vakantie hebben

Slide 9 - Open vraag

hoofdletters
  • aan het begin van een zin:  Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met 's begint: 's Morgens is het lang donker.
  • bij namen: Joep, Amsterdam, Assendorperdijk, Kerstmis,           Nederland, Peugeot
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Chinese, Oost-Europese

Slide 10 - Tekstslide

hoofdletters
Let op:
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken schrijf je met een kleine letter:
maandag, dinsdag, januari, februari, herfst, winter, zuiden, westen

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
Zomer
B
Noorden
C
Stan mol
D
Europa

Slide 12 - Quizvraag

komma
  • tussen twee persoonsvormen:                                                                                       Als ik naar school ga, neem ik mijn laptop mee.
  • tussen delen van een opsomming:                                                                               Op school hebben we Frans, Duits, wiskunde, rekenen, ...
  • na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:                                      Joep, wil jij de deur even dicht doen?
  • voor voegwoorden als maar, want, omdat, nadat, terwijl, zodra :                        Ik blijf vandaag thuis, want ik ben ziek.

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit waarom de komma in onderstaande zin correct gebruikt is:
Als ik in Frankrijk ben, ga ik naar het strand.

Slide 14 - Open vraag

dubbele punt
  • laat zien dat je iets aankondigt of opsomt:                                     We gaan op vakantie en nemen mee: een tandenborstel, tandpasta, schoenen, sokken, ...                              
  • kondigt een citaat aan (iets wat iemand letterlijk zegt):               De leraar zei: "Pak je laptop."                                                            

Slide 15 - Tekstslide

dubbele punt
Let op: begin je met het citaat, dan vervalt de dubbele punt.

"Pak je laptop", zei de docent.

Slide 16 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
Samengevat: het was een leuk boek!
B
Samengevat het was een leuk boek.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

weektaak
H5 taalverzorging (trappen van vergelijking): opdr 1 t/m 5

Slide 19 - Tekstslide