Zenuwstelsel - vragen

Het zenuwstelsel bestaat uit
A
centraal zenuwstelsel, perifeer zenuwstelsel en lichaamszenuwen
B
centraal zenuwstelsel en perifeer zenuwstelsel
C
grote hersenen en zenuwen
D
perifeer zenuwstelsel en lichaamszenuwen
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Het zenuwstelsel bestaat uit
A
centraal zenuwstelsel, perifeer zenuwstelsel en lichaamszenuwen
B
centraal zenuwstelsel en perifeer zenuwstelsel
C
grote hersenen en zenuwen
D
perifeer zenuwstelsel en lichaamszenuwen

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we de hersenen en het ruggenmerg samen?
A
Zenuwstelsel
B
Hersenstelsel
C
Centraal zenuwstelsel
D
Autonoom zenuwstelsel

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bewegingszenuwen geleiden impulsen van...
A
zintuigen naar het centrale zenuwstelsel
B
het centrale zenuwstelsel naar zintuigen
C
spieren naar het centrale zenuwstelsel
D
het centrale zenuwstelsel naar spieren/klieren

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar ligt het cellichaam van een gevoelszenuwcel?
A
in het centrale zenuwstelsel
B
net buiten het ruggenmerg
C
in het ruggenmerg
D
in een zenuw

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar liggen de schakelcellen?
A
Buiten het centrale zenuwstelsel
B
In de zintuigen
C
In het ruggenmerg
D
In de zenuwen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke richting geleiden gevoelszenuwcellen (sensorische neuronen) impulsen?
A
Naar het centrale zenuwstelsel toe
B
Van het centrale zenuwstelsel af

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hypofyse hoort bij het
A
Zenuwstelsel
B
Spierstelsel
C
Hormoonstelsel
D
Uitscheidingstelsel

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Nummer 4 is:
A
Axon
B
Cellichaam
C
Dendriet
D
Synaps

Slide 8 - Quizvraag

Referentie:
http://www.homeopathienetwerk.nl/wp-content/uploads/Zenuwcel_klein-300x180.jpg
Dendrieten geven in zenuwcellen het signaal van het cellichaam door naar de synaps
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heten de onderdelen 1 en 5?
A
1 = axon 5 = myelineschede
B
1= dendriet 5 = axon
C
1 = dendriet 5 = myelineschede
D
1 = cellichaam 5 = synaps

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding hiernaast is schematisch weergegeven hoe enkele zenuwcellen impulsen geleiden vanuit de huid naar een spier. De pijlen geven de richting van de impulsen aan.

Waar bevindt zich een axon of waar bevinden zich axonen?
A
van P naar synaps en van R naar ruggenmerg
B
van vinger naar R en van Q naar spier
C
van R naar ruggenmerg en van Q naar spier
D
van vinger naar R en van P naar synaps

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

grijze stof (cellichamen) kun je zowel in de hersenen als in het ruggenmerg vinden. Waar in de twee onderdelen?
A
hersenen: aan de binnenkant ruggenmerg: aan de binnenkant
B
hersenen: aan de binnenkant ruggenmerg: aan de buitenkant
C
hersenen: aan de buitenkant ruggenmerg: aan de binnenkant
D
hersenen: aan de buitenkant ruggenmerg: aan de buitenkant

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

aan welke zijde van het ruggenmerg vind je zenuwknopen?
A
aan de buikzijde
B
aan de rugzijde

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je schopt tegen een muur aan. Waar ontstaan de impulsen voor de samentrekking van je dijbeenspieren?
A
In de grijze stof van je ruggenmerg
B
In de witte stof van je ruggenmerg
C
In de grijze stof van je grote hersenen
D
In de witte stof van je grote hersenen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

reflexmatig handelen is onbewust handelen dus behoort tot het autonome zenuwstelsel
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand raakt met een arm een heet voorwerp aan en schreeuwt: "Au!".
Via welke typen neuronen zijn dan impulsen geleid?
A
alleen via sensorische en via motorische neuronen
B
via sensorisch, via motorische en via schakelneuronen
C
alleen via motorische neuronen
D
alleen via sensorische neuronen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant.
Waar hangt deze hoeveelheid vanaf?
A
De sterkte van aankomende impulsen.
B
De frequentie waarmee impulsen aankomen.
C
De herkomst van aankomende impulsen.
D
De mate van depolarisatie van het presynaptische membraan.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand schrijft een brief.
Is op dat moment het animale zenuwstelsel actief? En het autonome zenuwstelsel?
A
alleen het autonome zenuwstelsel
B
zowel het animale als het autonome zenuwstelsel
C
alleen het animale zenuwstelsel
D
geen van beide

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door welk deel van het zenuwstelsel wordt de doorstroming van het lichaam met bloed geregeld?
A
door zowel het orthosympathische als het parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel
B
alléén door het sensorische deel van het animale zenuwstelsel
C
alléén door het orthosympathische deel van het autonome zenuwstelsel
D
door zowel het motorische als het sensorische deel van het animale zenuwstelsel

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarop zal een geneesmiddel tegen hoofdpijn vooral effect hebben?
A
op de sensorische centra van de grote hersenen
B
op de motorische centra van de grote hersenen
C
op de kleine hersenen
D
op de hersenvliezen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies