Nederlands 06/03 quiz pv,onderwerp,ww gezegde,vt deelwoord

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Wisbordjes Quiz

- Na deze les kan ik:

 het onderwerp

 de persoonsvorm 

het werkwoordelijk gezegde en

het voltooid deelwoord

benoemen in een zin.

Wisbordjes Quiz

- Per tweetal een wisbordje.

- Je overlegt met elkaar op een normaal volume.

- Je schrijft je antwoord op en legt het wisbordje neer.

- Op mijn teken laat je je antwoord zien.

Onderwerp?

Mijn zus gaat emigreren naar Zuid-Afrika.

Onderwerp?

Mijn zus gaat emigreren naar Zuid-Afrika.

Wie gaat er emigreren naar Zuid-Afrika?

Onderwerp= 'Mijn zus'

Persoonsvorm?

Mijn zus gaat emigreren naar Zuid-Afrika.

Persoonsvorm?

Mijn zus gaat emigreren naar Zuid-Afrika.

Gaat mijn zus emigreren naar Zuid-Afrika?

of

Mijn zus ging emigreren naar Zuid-Afrika.

Persoonsvorm= Gaat.

Werkwoordelijk gezegde?

Mijn zus gaat emigreren naar Zuid-Afrika.

Werkwoordelijk gezegde?

Mijn zus gaat emigreren naar Zuid-Afrika.

Werkwoordelijk gezegde=

Gaat emigreren.

Voltooid deeldwoord?

Mijn zus is naar Zuid-Afrika geëmigreerd.

Voltooid deeldwoord?

Mijn zus is naar Zuid-Afrika geëmigreerd.

Voltooid deeldwoord=

geëmigreerd.

Persoonsvorm

In de vakantie heeft Ichaber veel geslapen.

Persoonsvorm:

Persoonsvorm

In de vakantie heeft Ichaber veel geslapen.

Persoonsvorm:

Heeft

Heeft Ichaber in de vakantie veel geslapen?

Ichaber had  in de vakantie veel geslapen.

Onderwerp

De energieke Ashraf vindt het jammer dat de vakantie is afgelopen.

Onderwerp:

Onderwerp

De energieke Ashraf vindt het jammer dat de vakantie is afgelopen.

Onderwerp:

De energieke Ashraf

Wie vindt het jammer dat de vakantie is afgelopen?

Voltooid deelwoord

Bedirhan heeft in de vakantie geen stage gelopen.

Voltooid deelwoord:

Voltooid deelwoord

Bedirhan heeft in de vakantie geen stage gelopen.

Voltooid deelwoord:

Gelopen.

Iets is gebeurd. 

Begint met voorvoegsel: ge, be, her, ont of ver

Werkwoordelijk gezegde

Yasin heeft veel gelopen in de vakantie.

Werkwoordelijk gezegde:

Werkwoordelijk gezegde

Yasin heeft veel gelopen in de vakantie.

Werkwoordelijk gezegde:

heeft gelopen

Alle werkwoorden in de zin.

Persoonsvorm

Naomi is gisteren niet voor 12 uur gaan slapen.

Persoonsvorm:

Persoonsvorm

Naomi is gisteren niet voor 12 uur gaan slapen.

Persoonsvorm:

is

Is Naomi gisteren niet voor 12 uur gaan slapen?

 Naomi was gisteren niet voor 12 uur gaan slapen.

Onderwerp

De uitgeruste Dionayli heeft genoten van de vakantie.

Onderwerp:

Onderwerp

De uitgeruste Dionayli heeft genoten van de vakantie.

Onderwerp:

De uitgeruste Dionayli

Wie heeft genoten van de vakantie?

Voltooid deelwoord

Marjem heeft in de vakantie niet aan school gewerkt. 

Voltooid deelwoord:

Voltooid deelwoord

Marjem heeft in de vakantie niet aan school gewerkt. 

Voltooid deelwoord:

Gewerkt

Iets is gebeurd. 

Begint met voorvoegsel: ge, be, her, ont of ver

Werkwoordelijk gezegde

Adel heeft in de vakantie vier keer getraind.

Werkwoordelijk gezegde:

Werkwoordelijk gezegde

Adel heeft in de vakantie vier keer getraind.

Werkwoordelijk gezegde:

Heeft getraind

Alle werkwoorden in een zin.

Persoonsvorm

Lieneke is vandaag heel rustig.

Persoonsvorm:

Persoonsvorm

Lieneke is vandaag heel rustig:

Persoonsvorm:

Is

Is Lieneke vandaag heel rustig?

Lieneke was vandaag heel rustig.

Voltooid deelwoord

Evita is vaak bij de paarden geweest.

Voltooid deelwoord:

Voltooid deelwoord

Evita is vaak bij de paarden geweest.

Voltooid deelwoord:

geweest

Iets is gebeurd. 

Begint met voorvoegsel: ge, be, her, ont of ver

Werkwoordelijk gezegde

Donika hoefde in de vakantie niet vroeg wakker te worden.

Werkwoordelijk gezegde:

Werkwoordelijk gezegde

Donika hoefde in de vakantie niet vroeg wakker te worden.

Werkwoordelijk gezegde:

hoefde worden

Alle werkwoorden in een zin.