Les 7

Nederlands
Je komt binnen, gaat zitten op je plek, legt je spullen op tafel en start met stil lezen.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Je komt binnen, gaat zitten op je plek, legt je spullen op tafel en start met stil lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 2 Taalverzorging 1;
H2.4 Taalbewustzijn (blz. 54 t/m 59) samen nakijken.

Slide 2 - Tekstslide

H.4 Taalverzorging 2

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar ‘vragen.’ Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?
Dan heb je vaak te maken met een vragend voornaamwoord.
Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand.

De vragende voornaamwoorden zijn:
wie, wat, welk(e) en wat voor (een).

Slide 7 - Tekstslide

LET OP!
Vragende voornaamwoorden staan vaak aan het begin van een vraagzin. Maar soms ook niet. Ze staan dan midden in een (samengestelde) zin. Je kunt er wel altijd een vraagzin van maken. Het vragend voornaamwoord komt dan vooraan in de zin te staan.

Weet jij wie de bal heeft gegooid?
Weet jij wat deze broek kost
Kun jij me vertellen welke kleur je mooi vindt? Weet jij wat voor een dag het is vandaag?
Wie heeft de bal gegooid?
Wat kost deze broek?
Welke kleur vindt je mooi?
Wat voor een dag is het vandaag?

Slide 8 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord dat er vlak voor staat of woorden die er vlak voor staan. Dat kan één woord zijn, maar ook een hele zin.
Het betrekkelijk voornaamwoord heeft dus betrekking op iets wat eerder in de zin is gezegd. Het staat altijd achter datgene waar het betrekking op heeft.
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn onder andere:
die, dat, wie, wat, hetgeen en welke.

Slide 10 - Tekstslide

Let op!
De woorden die en dat kunnen een betrekkelijk voornaamwoord, maar ook eheent zelfstandig aanwijzend voornaamwoord zijn. Een aanwijzend voornaamwoord staat voor naamwoord. naamwoord en een betrekkelijk voornaamwoord staat achter het zelfstandig
De woorden wie en welke kunnen een betrekkelijk voornaamwoord, maar oovokoereanan in vragend voornaamwoord zijn. Een betrekkelijk voornaamwoord staat nooit niet.

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 
  • Het boek dat ik gelezen heb.
  • De jongen met wie ik gevoetbald heb.

Aanwijzend voornaamwoord 
  • Dat boek heb ik gelezen.

Vragend voornaamwoord 
  • Wie gaat er mee voetballen?

Slide 12 - Tekstslide

O
https://www.google.com/url?sa=i&url=https%3A%2F%2Fnederlandsindeonderbouw.weebly.com%2Fonbepaald-voornaamwoord.html&psig=AOvVaw0S99qBzXNuJrYNeUjXBjwn&ust=1726925106447000&source=images&cd=vfe&opi=89978449&ved=0CBQQjRxqFwoTCIiGsr7P0YgDFQAAAAAdAAAAABAJ

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag/huiswerk
H4 Taalverzorging 2 (blz 104)
Maak van H4: opdracht 1, 3, 4, 6 en 7.
Maak nu de zelftoets van H4.1 en schrijf op waar jij nog meer oefening/uitleg van nodig hebt. 

Klaar? 
 Daarna stil lezen.

Slide 14 - Tekstslide