LV, vragende en aanwijzende voornaamwoorden

lijdend voorwerp
aanwijzende voornaamwoorden
vragende voornaamwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

lijdend voorwerp
aanwijzende voornaamwoorden
vragende voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je het onderwerp kunt vinden
  • hoe je het  gezegde kunt vinden

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
  • weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin moet vinden.
  • herkennen van aanwijzende en vragende voornaamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Maak een foto van je schrift van opdracht 3 van blz. 178

Slide 4 - Open vraag

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 5 - Quizvraag

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 6 - Quizvraag

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 7 - Quizvraag

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 8 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord
  • De naam zegt het al een beetje. Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.


  • Deze, die, dit en dat, zulke, zo"n 

Slide 9 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Er zijn er maar 4:
  1.  Wie
  2. Wat 
  3. Welk(e)
  4. Wat voor (een)
      Deze woorden staan bijna altijd aan het begin van een vraagzin

Slide 10 - Tekstslide

Noteer het aanwijzend vnw.
Ik heb dit cadeau voor mijn rapport gekregen.

Slide 11 - Open vraag

Noteer het aanwijzend vnw.
Zulke zware aardbevingen komen gelukkig zelden voor.

Slide 12 - Open vraag

Noteer het aanwijzend vnw.
Sinds 2018 staat dat gebouw op de monumentenlijst.

Slide 13 - Open vraag

Noteer het vragend voornaamwoord:
Wat doe jij vandaag na schooltijd?

Slide 14 - Open vraag

Noteer het vragend voornaamwoord:
Wie heeft mijn tas op de grond gegooid?

Slide 15 - Open vraag

Noteer het vragend voornaamwoord:
Naar welke tv-zender kijk jij het liefst?

Slide 16 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 17 - Open vraag

Maken
- opdracht 1, 2, 3, 4, 6 op blz. 178 en 179
- opdracht 1  t/m 5 op blz. 180 en 181

Slide 18 - Tekstslide