H2 Leesvaardigheid 17 en 18

START
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

START

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten nakijken
  3. Leerwerkcheck / terugblik vorige les
  4. Leesvaardigheid 18: verbindingswoorden
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Leesvaardigheid 17 en 18

Lesdoel: Je checkt of je de functiewoorden kunt herkennen van een alinea en je leert de opbouw van een tekst herkennen met behulp van verbindingswoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 6 nakijken
a inleiding: alinea 1 en 2, kern: alinea 3 /m 6, slot: alinea 7
b Het onderwerp van de tekst: het kennen van meerdere talen biedt grote voordelen.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 6 nakijken
c De voordelen van het leren van andere talen staan beschreven in alinea’s 3, 4, 5, 6. De voordelen zijn:
  • Door het leren van een andere taal kun je effectiever communiceren met sprekers van de taal en het is respectvol naar de sprekers van die taal.
  • Door het leren van een andere taal zal je meer bereid zijn culturele verscheidenheid te waarderen en te koesteren, wat de tolerantie voor en het begrip van andere culturen verhoogt.
  • Meertaligheid beschermt tegen dementie en zorgt voor betere cognitieve prestaties (door flexibele en efficiënte hersenen).
  • Het leren van een tweede taal verandert de hersenen op zo’n manier dat meertaligen betere taalvaardigheden hebben dan niet-meertaligen.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 6 nakijken
d alinea 3: effect, alinea 5: voordeel, alinea 6: pluspunten
e alinea 2: tegengeluiden

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 8 nakijken
a inleiding: ‘Gisteren ontsnapte […] in dierentuinen.’
kern: ‘Wat is […] te kijken.’
slot: ‘Het is […] geregeld hebben.’
b Bijvoorbeeld:
De zinnen ‘Gisteren ontsnapte […] in dierentuinen.’ kun je uitwerken tot een alinea met het functiewoord ‘aanleiding’.
De zin ‘Wat is veiligheid […] dieren wandelen?’ tot en met de zin ‘Ze moeten […] te kijken’ kun je uitwerken tot een alinea met de functiewoorden ‘definitie’ en ‘voorwaarde’.
De zinnen ‘Het is […] te geven.’ en ‘Heus niet […] geregeld hebben.’ kun je uitwerken tot een alinea met de functiewoorden ‘conclusie’ en ‘nuancering’.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 8 nakijken
c Bijvoorbeeld: Gisteren ontsnapte een gorilla uit zijn verblijf in Blijdorp. Dit was een schokkende ervaring voor de dierentuinmedewerkers en bezoekers. Naar aanleiding van deze gebeurtenis staan we stil bij de veiligheid in dierentuinen. Wat is nu precies de definitie van ‘veiligheid’ als het gaat om dierentuinen? Om de veiligheid in dierentuinen te garanderen, moet er aan een aantal voorwaarden voldaan worden. Het is in ieder geval belangrijk dat de stenen afzettingen hoog genoeg zijn. Daarnaast moeten de apen in hun kooien blijven. Maar ook bezoekers moeten zich leren gedragen om hun eigen veiligheid te waarborgen. Zo moeten ze niet op de ruiten tikken en geen contact zoeken door de dieren in de ogen te kijken. De conclusie: het is hoog tijd om die twee aspecten meer aandacht te geven, om zo de veiligheid in dierentuinen te garanderen. Overigens moet hier een nuancering bij geplaats worden: heus niet alle dierentuinen zullen deze zaken slecht geregeld hebben.

Slide 9 - Tekstslide

Van welk functiewoord wordt hier een omschrijving gegeven?

De schrijver vertelt een kort, grappig of bijzonder verhaaltje.
A
argument
B
anekdote
C
aanleiding
D
afweging

Slide 10 - Quizvraag


Cobi Wattez van bedrijfszorgnetwerk Zorg van de Zaak geeft hier een verklaring voor. ‘Als het licht is wordt het stofje serotonine aangemaakt, wat je opgewekt en levendig maakt. In het donker produceert het lichaam juist melatonine, wat je lichaam vertelt dat het tijd wordt om te gaan slapen.
Door het licht te verplaatsen, wat gebeurt door het verzetten van de klok, wordt je biologische klok dus beïnvloed.’
Wat is de functie van deze alinea?
A
afweging
B
verklaring
C
oorzaak
D
nuancering

Slide 11 - Quizvraag



Maar niet alleen nachtbrakers hebben last van het verzetten van de klok. Op de korte termijn
ondervinden veel mensen nadelen van het verzetten van de klok. Zo hebben we moeite met wakker
worden en kunnen we korter slapen. ‘Je kunt minder alert zijn, vermoeider zijn en meer fouten maken. Ook kunnen er eerder ongelukjes gebeuren. Daarnaast lijkt het erop dat kinderen als ze moe zijn meer zin hebben om te snacken en in het algemeen eerder ongezonde keuzes maken.’ Ook kunnen ze tijdelijk minder productief zijn op school, denkt Wattez. ‘Dit speelt vooral ’s ochtends vroeg.’
Wat is de functie van deze alinea?
A
nadelen
B
oorzaak
C
anekdote
D
gevolg

Slide 12 - Quizvraag

timer
1:00
Wat zijn functiewoorden?

Slide 13 - Woordweb

timer
1:00
Geef een voorbeeld van een functiewoord

Slide 14 - Woordweb

Wat is een functiewoord?
A
Een woord waarmee de functie van een alinea wordt omschreven.
B
Een woord met een belangrijke functie in een tekst.
C
Een woord dat aangeeft welke functie iemand heeft binnen een bepaald bedrijf of instelling.

Slide 15 - Quizvraag

Het functiewoord 'aanleiding' betekent ...
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 16 - Quizvraag

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Probleemstelling
D
Uitwerking

Slide 17 - Quizvraag

Functiewoorden.
Wat is een tegenwerping?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 18 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 19 - Quizvraag

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 20 - Quizvraag


Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
afweging

Slide 21 - Quizvraag

Verbindingswoorden/Signaalwoorden
Verbindingswoorden laten zien hoe de zinnen van één alinea met elkaar samenhangen. Verbindingswoorden helpen om het verband/ verbinding tussen zinnen te zien. Verbindingswoorden noem je ook wel signaalwoorden.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een verbinding/tekstverband?
A
een verbindingswoord dat een zin met een andere zin verbindt
B
de deelonderwerpen in het middenstuk
C
de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's
D
de indeling in inleiding-middenstuk-slot

Slide 24 - Quizvraag

Verbindingswoord: toen

Verbinding/Tekstverband
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 25 - Quizvraag

Verbinding: TEGENSTELLING wordt aangegeven met verbindingswoord:
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 26 - Quizvraag

Verbinding VERGELIJKING wordt aangegeven met verbindingswoord:
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 27 - Quizvraag

Verbinding MIDDEL-DOEL wordt aagegeven met verbindingswoord:
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 28 - Quizvraag

Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 29 - Quizvraag

Verbinding OPSOMMING wordt aangegeven met verbindingswoord:
A
ook
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 30 - Quizvraag

Verbinding VOORWAARDE wordt aangegeven met verbindingswooord:
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 31 - Quizvraag

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 32 - Quizvraag

Hoe geeft de schrijver Verbindingen aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet

Slide 33 - Quizvraag

Signaalwoord ’toch’ verwijst naar het tekstverband:
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
concluderend tekstverband
D
uitleggend tekstverband

Slide 34 - Quizvraag

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben

Slide 35 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Redengevend verband

Slide 36 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord dus?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 37 - Quizvraag

Een signaalwoord van een toelichtend tekstverband is …
A
die
B
omdat
C
zoals
D
maar

Slide 38 - Quizvraag

Wat is hier geen signaalwoord van
het tekstverband 'opsomming'?
A
ook (nog)
B
tevens
C
bovendien
D
ter illustratie

Slide 39 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch

Slide 40 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 41 - Quizvraag

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 42 - Quizvraag





Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 43 - Quizvraag