Wie en waarmee? Verwijswoorden in actie!

Wie en waarmee? Verwijswoorden in actie!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wie en waarmee? Verwijswoorden in actie!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je verwijswoorden met wie en waarmee gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les.
Wat weet jij al over het gebruik van verwijswoorden met wie en waarmee?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn woorden die naar personen of zaken verwijzen, bijvoorbeeld 'hij', 'zij' of 'het'.

Slide 4 - Tekstslide

Geef een definitie van verwijswoorden en geef enkele voorbeelden.
Wie en waarmee
Wie en waarmee zijn verwijswoorden die verwijzen naar personen en dingen, bijvoorbeeld 'De jongen met wie ik praatte' of 'De pen waarmee ik schreef'.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wat wie en waarmee zijn en geef enkele voorbeelden.
Oefening 1
Vul de juiste verwijswoorden in: De vrouw met ___ ik sprak, was heel aardig.

Slide 6 - Tekstslide

Laat de leerlingen de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Oefening 2
Vul de juiste verwijswoorden in: De auto waarmee ___ rijdt, is rood.

Slide 7 - Tekstslide

Laat de leerlingen de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Oefening 3
Maak zelf een zin met een verwijswoord met wie of waarmee.

Slide 8 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf een zin maken en deze met elkaar delen.
Wanneer gebruik je wie en waarmee?
Je gebruikt 'wie' als het verwijswoord naar een persoon verwijst en 'waarmee' als het verwijswoord naar een ding verwijst.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wanneer je wie en waarmee gebruikt en geef enkele voorbeelden.
Oefening 4
Vul de juiste verwijswoorden in: De jongen ___ ik speelde, had een bal waarmee ___ heel goed kon gooien.

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Oefening 5
Vul de juiste verwijswoorden in: De vrouw ___ ik morgen ga lunchen, werkt bij een bank waarmee ___ vaak zaken doet.

Slide 11 - Tekstslide

Laat de leerlingen de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Verwijswoorden in context
Verwijswoorden worden vaak gebruikt om te voorkomen dat je steeds dezelfde persoon of zaak bij naam moet noemen. Het gebruik van verwijswoorden maakt een tekst duidelijker en leesbaarder.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit waarom verwijswoorden gebruikt worden en geef enkele voorbeelden.
Oefening 6
Lees de tekst en vul de ontbrekende verwijswoorden in. De tekst gaat over een meisje ___ naar school gaat. Ze heeft een fiets ___ ze van haar ouders heeft gekregen.

Slide 13 - Tekstslide

Laat de leerlingen de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Oefening 7
Lees de tekst en vul de ontbrekende verwijswoorden in. De tekst gaat over een man ___ boodschappen doet. Hij heeft een tas ___ hij bij zich heeft.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de leerlingen de oefening maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Samenvatting
Verwijswoorden zijn woorden die naar personen of zaken verwijzen. Wie en waarmee zijn verwijswoorden die verwijzen naar personen en dingen. Het gebruik van verwijswoorden maakt een tekst duidelijker en leesbaarder.

Slide 15 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Toets
Maak de toets om te kijken of je de lesstof begrepen hebt.

Slide 16 - Tekstslide

Laat de leerlingen de toets maken en bespreek de antwoorden klassikaal.
Bronnen
Gebruikte bronnen: ...

Slide 17 - Tekstslide

Geef de bronnen die gebruikt zijn bij het maken van de les.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.