1.7 Grammatica les 1

Vandaag
telefoons

8:30 uur - toets woorden
9:15 uur - samenstelling
9:30 uur - grammatica


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
telefoons

8:30 uur - toets woorden
9:15 uur - samenstelling
9:30 uur - grammatica


Slide 1 - Tekstslide

1.5 Woorden
Leertekst samenstellingen
Een woord dat uit twee of meer aparte woorden bestaat, heet een samenstelling.
 Voorbeeld:  sport + tas = sporttas
                        tafel + tennis + tafel = tafeltennistafel
                        appel + taart = appeltaart
  
Om een goede samenstelling te maken, moeten er soms letters bij of af.
                        talent + jacht = talentenjacht (erbij: -en)
                        training + broek = trainingsbroek (erbij: -s)
                        tekenen + talent = tekentalent (eraf: -en)

Slide 2 - Tekstslide

1.5 Woorden
Leertekst samenstellingen (de of het)
Let op het laatste woord van de samenstelling bepaalt of het lidwoord de of het is.
Bijvoorbeeld:
de sport + de tas = de sporttas
sporttas = de tas voor de sport
 
de tafel + het tafeltennis = de tafeltennistafel
tafeltennistafel = de tafel voor het tafeltennis 

het talent + de jacht = de talentenjacht
talentenjacht = de jacht voor het talent

Slide 3 - Tekstslide

Aan het werk
Maak opdracht 18 en 19 op bladzijde 44.

Slide 4 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt (bijvoorbeeld rennen, springen, lopen, fietsen, willen). 
Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over nu (tt) of vroeger (vt) gaat.

Slide 5 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 6 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord
De persoonsvorm (pv) is één woord


Slide 7 - Tekstslide

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
de jongen
B
loopt
C
naar
D
school

Slide 8 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De fiets valt in de sloot.
A
de fiets
B
valt
C
in
D
de sloot.

Slide 9 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Op mijn kamer lees ik dit boek .
A
Op
B
mijn kamer
C
lees
D
ik

Slide 10 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Tijdens de gym kneusde ik gisteren mijn hand.
A
Tijdens
B
gym
C
kneusde
D
ik

Slide 11 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
heeft
B
mijn
C
broer
D
geholpen

Slide 12 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Waarom leer jij niet voor de toets?
A
waarom
B
leer
C
jij
D
toets

Slide 13 - Quizvraag

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een enkelvoud of meervoud


Slide 14 - Tekstslide

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 15 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 16 - Quizvraag

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
 
De fiets valt in de sloot.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 17 - Quizvraag

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Bij voetbal verdedigen wij de voorsprong.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 18 - Quizvraag

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) staat in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt).


Slide 19 - Tekstslide

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
tt
B
vt

Slide 20 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:
 
De fiets viel in de sloot.
A
tt
B
vt

Slide 21 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Bij voetbal verdedigden wij de voorsprong.
A
tt
B
vt

Slide 22 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Hij had mijn vader gevraagd om te helpen.
A
tt
B
vt

Slide 23 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Ik wil stoppen met de oefeningen.
A
tt
B
vt

Slide 24 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maak opdracht 2 t/m 5.

Slide 25 - Tekstslide