Taalinzicht les 6

Welkom 1HVe

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1HVe

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
Nakijken
Lesdoelen
Uitleg (Voornaamwoorden) & Zelfstandig werken
10 moeilijke woorden met betekenis
Controle lesdoelen
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1 (blz. 146)
  • a. heel
  • b. achteraan
  • c. oogverblindend, fel
  • d. waarom, hier
  • e. zeldzaam
  • f. waar, nou, toch, eens, hierheen
  • g. licht
  • h. overal, hier
  • i. niet, meer
  • j. niet, niet, zelden

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 6 (blz. 148)
  • a. bij, vanwege
  • b. voor, van, door
  • c. met, met, op
  • d. met, van, in
  • e. sinds, op, aan
  • f. met, door
  • g. in, aan
  • h. ondanks, in, voor
  • i. na, op
  • j. te, tussen

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert:
- hoe je persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden herkent in een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Voornaamwoorden 
Voornaamwoorden verwijzen naar mensen, dieren, dingen, eigennamen of zelfstandig gebruikte bvn.
Een voornaamwoord vervangt een 'naamwoord'. Het vervangt het woord voor een naamwoord.

- persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord 
- aanwijzend voornaamwoord & betrekkelijk voornaamwoord 

Slide 6 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
1. Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een mens, dier of ding.
2. Het persoonlijk voornaamwoord staat op de plek van het zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden: ik, jij, u, wij, jullie, zij, mij, jou, hem, haar, het, ons, jullie, hen, etc.

Karin heeft aan Ellen de fiets van de jongen gegeven.
Zij heeft aan haar de fiets van hem gegeven. 

pers.vnw                 pers.vnw                             pers.vnw  

Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
1. Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
2. Het bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
3. Het bezittelijk voornaamwoord staat op de plek van het lidwoord

Voorbeelden: mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, ons, onze, hun, (de jouwe/uwe)

Dit is jouw fiets, maar deze fiets is van mij. 

             bez. vnw                                                                       pers.vnw

Slide 8 - Tekstslide

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers, jullie=bez je=pers
B
me=bez, jullie=pers je=bez
C
me=pers, jullie=pers je=bez
D
me=bez, jullie=bez me=bez

Slide 9 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Utrecht jouw zeilbootje dus graag kopen.
A
jou=pers, jullie=pers jouw=bez
B
jou=pers, jullie=bez jouw=bez
C
jou=bez, jullie=pers jouw=bez
D
jou=bez, jullie=bez jouw=bez

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag
Maak: Opdracht 1abcde & Opdracht 2 (blz. 143) 
Hoe: In stilte
Met wie: Alleen of met hulp van de docent
Tijd: 10 minuten
Klaar: Opdracht 3

Slide 11 - Tekstslide

Opdr. 1abcde (blz. 142)
  • a. het: persoonlijk, uw: bezittelijk,      het: persoonlijk, haar: persoonlijk
  • b1. hij: persoonlijk,  ik: persoonlijk,
  • b2. het: persoonlijk, mijn: bezittelijk
  • c. zij: persoonlijk, zijn: bezittelijk

Slide 12 - Tekstslide

Opdr. 1abcde (blz. 142)
  • d. hij: persoonlijk, hun: persoonlijk,   het (2e): persoonlijk hen: persoonlijk,   het (3e): persoonlijk mijne: bezittelijk
  • e. ik: persoonlijk,    je (1e) persoonlijk,   je (2e): bezittelijk, (me: wederkerend)

Slide 13 - Tekstslide

Nakijken Opdracht 2 (blz. 142)
  • a. "je" is hier een persoonlijk voornaamwoord

  • "je" is hier een bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of een ding aan.

De aanwijzend voornaamwoorden: 
die, dat, dit, deze (degene, diegene, datgene, zulke, eenzelfde, datzelfde...)

Een aanwijzend voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.  
Er kan een bijvoeglijk naamwoord tussen het aanw. vnw en het zn staan. 

Slide 15 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Bijvoorbeeld:

      Deze rode fiets vind ik mooier dan die paarse(fiets). 


Slide 16 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Bijvoorbeeld:

      Deze rode fiets vind ik mooier dan die paarse(fiets). 

Deze  & die = aanwijzend voornaamwoord, want wijst iets aan en staat direct voor een zelfstandig naamwoord. 

Slide 17 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Let op!
- Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoorden als je ze kunt vervangen door dit en deze.

- Woorden die een plaats of richting aangeven zijn geen aanwijzend voornaamwoorden (daar, daarheen, daarover, daarlangs) Dit zijn bijwoorden, weet je nog?

Slide 18 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (bet. vnw)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is. (VB: die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen)

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 19 - Tekstslide

Ingesloten antecedent 
De betrekkelijke voornaamwoorden ‘wie’ en ‘wat’ hebben meestal een ingesloten antecedent. 
Dat betekent dat ze niet terugwijzen naar woorden die ervoor staan. 
In plaats daarvan zit het antecedent verstopt in het betrekkelijk voornaamwoord zelf.

Slide 20 - Tekstslide

Ingesloten antecedent 
Voorbeelden: 
Wie steelt is een dief.

Wie nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen.

Wat daar geschreven staat, is onzin.

Slide 21 - Tekstslide

Ingesloten antecedent 
Wie steelt is een dief.
Degene die steelt is een dief. 

Wie nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen
Degene die nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen.

Wat daar geschreven staat, is onzin.
Dat wat daar geschreven staat, is onzin. 

vergelijk met:
Het proefwerk dat ik gisteren maakte, was moeilijk.

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
Maak: Opdracht 6 (blz. 145) 
Hoe: In stilte
Met wie: Alleen of met hulp van de docent
Tijd: 10 minuten
Klaar: Opdracht 7 (Extra: Opdracht 5)

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken Opdracht 6 (blz. 142)
  • a. dezelfde: aanwijzend, die: betrekkelijk (met antecedent 'dezelfde mensen')
  • b. deze: aanwijzend, die: betrekkelijk (met antecedent 'deze zomer')

Slide 24 - Tekstslide

Nakijken Opdracht 6 (blz. 142)
  • c. hetgeen: betrekkelijk (met ingesloten antecedent, 'hetgeen' betekent 'dat wat')
  • d. datgene: aanwijzend,                                    wat: betrekkelijk (met antecedent 'datgene')

Slide 25 - Tekstslide

Nakijken Opdracht 6 (blz. 142)
  • e. die: betrekkelijk (met antecedent 'de film')
  • f. die: betrekkelijk (met antecedent 'Kim') soortgelijk: aanwijzend

Slide 26 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Bij de volgende toets hoort weer een rijtje met moeilijke woorden. Woorden van deze les:
ingenieus              = Slim bedacht, vindingrijk
norm                      = Een standaard waaraan iets moet voldoen
iets rekenen tot   = Iets zien als deel van een groep/categorie
analyseren            = Grondig onderzoeken en ontleden van iets
kwalificeren          = Iemand benoemen tot een categorie 
Opdracht: Zin maken voor elk woord (woord, voorbeeld, uitleg)

Slide 27 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Bij de volgende toets hoort weer een rijtje met moeilijke woorden. Woorden van deze les:
objectief              = gebaseerd op feiten
surveilleren         = toezicht houden, bewaken
verwezenlijken   = waarmaken, omzetten in iets wat echt is
autonomie          = zelfstandigheid
competentie       = ergens geschikt voor zijn
Opdracht: Zin maken voor elk woord (woord, voorbeeld, uitleg)

Slide 28 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - objectief

Voorbeeldzin:
"De rechter moet objectief zijn en alleen naar de feiten kijken, zonder zijn persoonlijke mening mee te laten spelen."

Slide 29 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - surveilleren

Voorbeeldzin:
"Tijdens het examen surveilleert de leraar door de klas te lopen om toezicht te houden en te zorgen dat niemand spiekt."

Slide 30 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - verwezenlijken

Voorbeeldzin:
"Het is haar gelukt om haar droom van een eigen kledingwinkel te verwezenlijken en die nu werkelijkheid te maken."

Slide 31 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - autonomie

Voorbeeldzin:
"In de bovenbouw krijgen leerlingen meer autonomie, omdat ze dan zelfstandig beslissingen mogen nemen over hun schoolwerk."

Slide 32 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - competentie

Voorbeeldzin:
"Zijn vaardigheid in programmeren laat zien dat hij veel competentie heeft op het gebied van technologie en computers."

Slide 33 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - objectief

Voorbeeldzin:
"De rechter moet objectief zijn en alleen naar de feiten kijken, zonder zijn persoonlijke mening mee te laten spelen."

Slide 34 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - surveilleren

Voorbeeldzin:
"Tijdens het examen surveilleert de leraar door de klas te lopen om toezicht te houden en te zorgen dat niemand spiekt."

Slide 35 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - verwezenlijken

Voorbeeldzin:
"Het is haar gelukt om haar droom van een eigen kledingwinkel te verwezenlijken en die nu werkelijkheid te maken."

Slide 36 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - autonomie

Voorbeeldzin:
"In de bovenbouw krijgen leerlingen meer autonomie, omdat ze dan zelfstandig beslissingen mogen nemen over hun schoolwerk."

Slide 37 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Uitwerking van de opdracht:

Moeilijk woord - competentie

Voorbeeldzin:
"Zijn vaardigheid in programmeren laat zien dat hij veel competentie heeft op het gebied van technologie en computers."

Slide 38 - Tekstslide

Afsluiting
9 december toets

1e lesuur 9 november - Ruimte voor vragen (bereid deze voor!)
2e lesuur 9 november Toets Taalinzicht  + Woordenlijst (Ook de woorden van de vorige toets)

Slide 39 - Tekstslide