Les 2 kosten en opbrengst H3

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vind jij het milieu belangrijk?
A
Ja, erg!
B
Ja best wel.
C
Beetje, zolang mijn scooter maar rijdt
D
Nee, niet mijn probleem

Slide 2 - Quizvraag

Een rijwielhandelaar verkoopt 100 keer een fiets voor € 250,-.
De inkoopprijs van de fiets is € 170,-.
De bedrijfskosten zijn € 2500,-
Vul het schema in en bereken de brutowinst en de nettowinst.
_____________________________
_____________________________
Omzet
Inkoopprijs
Brutowinst
Bedrijfskosten
Nettowinst
€ 2500,-
€ 17.000,-
€ 25.000,-
€ 8000,-
€ 5500,-

Slide 3 - Sleepvraag

Welke kosten heeft een
onderneming?

Slide 4 - Woordweb

Een marktaandeel is:
A
Het aandeel dat een onderneming heeft in de totale afzet of omzet op een markt in een bepaalde periode
B
Hoeveel afzet een onderneming heeft in een maand ten opzichte van het vorige jaar.
C
Hoeveel winst een onderneming heeft behaald in een bepaalde periode
D
Aandelen van de markt

Slide 5 - Quizvraag

De Totale Winst bereken je met
A
TW = p x q
B
TW = TO - TK
C
TW = TVK + TCK
D
TW = GVK x q + TCK

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Constante koten
Variabele kosten
afhankelijk van productieomvang
onafhankelijk van productieomvang
loonkosten van de directeur
huurkosten
basismateriaalkosten 

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Variabele kosten
Constante kosten
Totale kosten
Oranje
Blauw
Groen

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Tekstslide

De totale opbrengst bereken je
A
TO x TK
B
TO - TK
C
TO + TK
D
p x q

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist als het gaat over TVK?
A
Kosten die elke maand hetzelfde zijn
B
p x q
C
Kosten waarvan het  totaalbedrag afhankelijk is van de productieomvang
D
Kosten waarvan het  totaalbedrag niet afhankelijk is van de productieomvang

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist over TCK?
A
Kosten die niet elke maand hetzelfde zijn
B
p x q
C
Kosten waarvan het  totaalbedrag afhankelijk is van de productieomvang
D
Kosten waarvan het  totaalbedrag niet afhankelijk is van de productieomvang

Slide 19 - Quizvraag

De juiste formule voor TK is:
A
TK = GVK x q + TCK
B
TK = TVK x TCK
C
TK = p x q
D
TK = TVK - TCK

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

TO = 60q
TK = 20q + 100.000
Wat zijn de marginale kosten?
A
€ 20
B
€ 60
C
€ 100.000

Slide 26 - Quizvraag

TO = 60q
TK = 20q + 100.000
Wat is de marginale opbrengst
A
€ 20
B
€ 60
C
€ 100.000

Slide 27 - Quizvraag

Hoe groot is de marginale opbrengst per fiets?
A
350
B
3500
C
2250
D
Kan je niet weten

Slide 28 - Quizvraag

Vaste kosten
Variabele kosten
Gemiddelde totale kosten
Marginale kosten
Totale kosten
De kosten per geproduceerde eenheid.
Kosten die niet variëren met de productieomvang.
Som van de vaste kosten en de variabele kosten.
Kosten die variëren met de productieomvang
Een toename van totale kosten als gevolg van de productie van een extra eenheid.

Slide 29 - Sleepvraag

Wat zijn de marginale kosten van de 1.000e fiets?

A
350
B
1850
C
1950
D
2400

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Wat weten jullie van break-even punt?

Slide 32 - Woordweb

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Het break-evenpunt
A
TO = TK
B
TO - TK
C
p x q
D
TCK + TVK

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide