320 les 2: 3.2 / Lineaire grafiek bij formule - 3M



● Leerdoelen bespreken
● Terugblik: Vk en 3.1
● Uitleg 3.2
● Zelfstandig werken
● Leerdoel behaald?
Welkom bij wiskunde
bij
bij
Laptop 
in de tas.
Leg je spullen op tafel
Wat gaan we doen?
Pak een wisbordje.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les



● Leerdoelen bespreken
● Terugblik: Vk en 3.1
● Uitleg 3.2
● Zelfstandig werken
● Leerdoel behaald?
Welkom bij wiskunde
bij
bij
Laptop 
in de tas.
Leg je spullen op tafel
Wat gaan we doen?
Pak een wisbordje.

Slide 1 - Tekstslide

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.
Leerdoelen

Je kunt in een formule de variabelen benoemen.

Je kunt een woordformule veranderen in een formule met letters.

Je kunt in een formule de richtingscoëfficiënt benoemen.

Je kunt een grafiek bij een lineaire formule tekenen.

H3: Formules en grafieken

Voorkennis 
1. Lineair of niet
2. Lineaire grafiek bij formule
3. Regelmaat in tabellen
4. Formule bij een tabel
5. Formule bij een grafiek
6. Richtingscoefficient
     berekenen
H10: Grafieken en vergelijkingen
Voorkennis
1. Bijzondere formules en 
     grafieken
2. Som- en verschilgrafiek
3. Vergelijkingen oplossen met
     de balansmethode
4. Oplossen met inklemmen

Slide 2 - Tekstslide

Bovenbouw

Paragraaf die besproken wordt in het blauwe vak dikgedrukt maken.

Het hoofdstuk waar je nu in werkt in het blauwe vak. 
Het hoofdstuk / de hoofdstukken wat er nog aan komt in deze SE-periode, of die al geweest is/zijn in het zwarte vak plaatsen. 
Wel de volgorde van aanbod van boven naar beneden laten lopen.
Terugblik




  • Welke grafiek is een constante, of horizontale grafiek?
  • Welke grafieken zijn vloeiende krommen?
  • Welke grafieken zijn lineair?
  • Welke grafiek stijgt steeds langzamer? En welke steeds sneller?
  • Welke grafiek daalt steeds langzamer?
  • Welke grafiek stijgt steeds met dezelfde snelheid?
  • Welke grafiek is periodiek?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.



                                                              


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar


                                                              


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar, ofwel 
                 tussen de variabelen inkomsten en tijd bestaat een verband.


                                                              


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar, ofwel 
                 tussen de variabelen inkomsten en tijd bestaat een verband.

Woordformule: Inkomsten in € = 3 + 5 x tijd in uren

                                                              


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar, ofwel 
                 tussen de variabelen inkomsten en tijd bestaat een verband.

Woordformule: Inkomsten in € = 3 + 5 x tijd in uren
Letterformule:                              : I = 3 + 5t
                                                              


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar, ofwel 
                 tussen de variabelen inkomsten en tijd bestaat een verband.

Woordformule: Inkomsten in € = 3 + 5 x tijd in uren
Letterformule:                              : I = 3 + 5t
                                                                I: inkomsten in € en  t: tijd in uren      


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar, ofwel 
                 tussen de variabelen inkomsten en tijd bestaat een verband.

Woordformule: Inkomsten in € = 3 + 5 x tijd in uren
Letterformule:                              : I = 3 + 5t
                                                                I: inkomsten in € en  t: tijd in uren      
Vergeet bij de verklaring van de letters niet de eenheden

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als je een bijbaan hebt, dan verdien je meer wanneer je meer gewerkt hebt.
Hierbij zeggen de inkomsten en tijd iets over elkaar, ofwel 
                 tussen de variabelen inkomsten en tijd bestaat een verband.

Woordformule: Inkomsten in € = 3 + 5 x tijd in uren
Letterformule:                              : I = 3 + 5t
                                                                I: inkomsten in € en  t: tijd in uren      
Vergeet bij de verklaring van de letters niet de eenheden, hier € en uren.  

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2: Lineaire grafiek bij formule



  • begingetal = € 3,- 
  • stijggetal = 5, ofwel richtingscoëfficiënt = 5 
  • De stijging gaat elk uur even hard, dus stijgt het in een rechte lijn. Het is  een lineaire formule, ofwel een lineair verband
  • Hierbij kun je een lineaire grafiek tekenen.
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € en t: tijd in uren

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
________________________
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10

Slide 13 - Tekstslide

Bespreken welke variabele je bij de assen zet

I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10

Slide 14 - Tekstslide

minimum en maximum bepalen
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:

Slide 15 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Slide 16 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:


Slide 17 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 


Slide 18 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek

Benoem dat de verticale rond de 10 cm het mooiste is, dus stapgrootte nu € 5
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53


5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55

Slide 19 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53



5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
.
.

Slide 20 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53

Controlepunt:


5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
.
.

Slide 21 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53

Controlepunt:
I = 3 + 5 x 5 = € 28

5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
.
.

Slide 22 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53

Controlepunt:
I = 3 + 5 x 5 = € 28

5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
.
.
.

Slide 23 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53

Controlepunt:
I = 3 + 5 x 5 = € 28

5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
.
.
.
__________________________________

Slide 24 - Tekstslide

Maximum en minimum bepalen.

Benoem stijgende grafiek
I = 3 + 5t 
I: inkomsten in € 
t: tijd in uren
________________________
__________________________
tijd in uren
inkomsten in € 
0       1     2    3     4    5     6    7    8     9    10
Minimum:
begingetal = € 3

Maximum:
I = 3 + 5 x 10 = € 53

Controlepunt:
I = 3 + 5 x 5 = € 28

5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
.
.
.
__________________________________
Verdiensten bijbaan

Slide 25 - Tekstslide

Altijd afmaken met een titel
3.2: Lineaire grafiek bij formule
Als er een grafiek getekend is, dan is het:
  • Maximum: het hoogste punt van de grafiek
    (dus van de lijn, niet van het assenstelsel).
  • Minumum: het laagste punt van de grafiek
    (dus van de lijn, niet van het assenstelsel).     

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
Sjaak houdt een feestje. De chips koopt hij via een website. 
Hierbij hoort onderstaande formule.

Kosten in € = 4,95 + 1,25 x aantal zakken chips




Slide 27 - Tekstslide

Bespreek hierbij zelf de begrippen:
variabelen, verband, woordformule, letterformule, begingetal, richtingscoefficient, lineaire formule.

Ik doe dit met wisbordjes.

Denk bij de letterformule aan de verklaring voor de letters.
Even oefenen
Romana heeft nieuwe kaarsen gekocht. Bij de lengte van de kaars hoort de formules hieronder.

Lengte in cm = 30 - 0,5 x aantal branduren




Slide 28 - Tekstslide

Bespreek hierbij zelf de begrippen:
variabelen, verband, woordformule, letterformule, begingetal, richtingscoefficient, lineaire formule.

Ik doe dit met wisbordjes.

Denk bij de letterformule aan de verklaring voor de letters.
En RC = -0,5
Even oefenen
KPN mobile

Slide 29 - Tekstslide

Bespreek hierbij zelf de begrippen:
variabelen, verband, begingetal, lineaire grafiek, vloeiende kromme, maximum, minimum.

Ik doe dit met wisbordjes.


Besproken leerdoelen

Je kunt in een formule de variabelen benoemen.

Je kunt een woordformule veranderen in een formule met letters.

Je kunt in een formule de richtingscoëfficiënt benoemen.

Je kunt een grafiek bij een lineaire formule tekenen.

H3: Formules en grafieken

Voorkennis 
1. Lineair of niet
2. Lineaire grafiek bij formule
3. Regelmaat in tabellen
4. Formule bij een tabel
5. Formule bij een grafiek
6. Richtingscoefficient
     berekenen
H10: Grafieken en vergelijkingen
Voorkennis
1. Bijzondere formules en 
     grafieken
2. Som- en verschilgrafiek
3. Vergelijkingen oplossen met
     de balansmethode
4. Oplossen met inklemmen

Slide 30 - Tekstslide

Bovenbouw

Paragraaf die besproken wordt in het blauwe vak dikgedrukt maken.

Het hoofdstuk waar je nu in werkt in het blauwe vak. 
Het hoofdstuk / de hoofdstukken wat er nog aan komt in deze SE-periode, of die al geweest is/zijn in het zwarte vak plaatsen. 
Wel de volgorde van aanbod van boven naar beneden laten lopen.
Huiswerk
Maken van H3:
Paragraaf 3.2 via jouw eigen leerroutes

Nakijken:
Huiswerk van de vorige keer




timer
4:00
Achter de les
Testopgaven
B -> blz. 123
C -> blz. 126

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hierna volgen enkele filmpjes die je kunnen helpen met het behalen van de leerdoelen.
Hierna volgen enkele filmpjes die je kunnen helpen met het behalen van de leerdoelen.
Hierna volgen enkele filmpjes die je kunnen helpen met het behalen van de leerdoelen.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies