BLOK 4 Grammatica NWG deel 1

2 T/HAVO

BLOK 4
Grammatica 

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2 T/HAVO

BLOK 4
Grammatica 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • herhaling koppelww
  • Je kan het naamwoordelijk gezegde NWG en het werkwoordelijk gezegde  WWG van een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Even herhalen en opfrissen !

Slide 3 - Tekstslide

Welke koppelww ken je nog ?

Slide 4 - Woordweb

Koppelwerkwoorden
ZWABBELS 
+hdv
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 
(heten, dunken en voorkomen)

Slide 5 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
  • Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ezelsbruggetje: ZWABBELS+HDV)
  • Het onderwerp IS iets (GEEN HANDELING)!
  • Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand (vaak een znw of bijv. nw.)
  • TIP: je kunt de eerste drie koppelwerkwoorden door elkaar vervangen.
  • Hoofdwerkwoord bij een naamwoordelijk gezegde (H4).

Slide 6 - Tekstslide

Benoem het groot gedrukte werkwoord in elke zin.

Dat boek SCHIJNT mooi te zijn.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Voorbeeld
De docent is ziek.
Faya wordt chagrijnig.
De jongen heet Michel.
Het huis leek onbewoond.
Zijn broer scheen nogal slim.

Zie je? Geen handeling maar iets wat het onderwerp IS.

Slide 8 - Tekstslide

Ook nog dit...
Sommige zinnen hebben een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord (voltooid deelwoord of infinitief)
zoals:

De docent bleek heel streng te zijn. (bleek = hww, zijn = kww)
De lamp schijnt lelijk te zijn (schijnt = hww, zijn = kww)

Slide 9 - Tekstslide

Ook nog dit...
Zijn, worden en blijven 
kunnen een hulpwerkwoord of een koppelwerkwoord zijn. 
Zie maar:

Mijn broek wordt vies (wordt = kww)
Mijn broek wordt gewassen (wordt = hww en gewassen = zww)


Slide 10 - Tekstslide

Uitzondering!
De koppelwerkwoorden zijn en blijven zijn zelfstandige werkwoorden als
ze gebruikt worden in de betekenis van 
'zich ergens bevinden'

Jordi is in het klaslokaal (is= zelfstandig ww)
De hond blijft in zijn mand (blijft = zelfstandig ww)




Slide 11 - Tekstslide

Trucje
In een naamwoordelijk gezegde moet altijd een KOPPELWERKWOORD staan.
ZIJN / WORDEN / BLIJVEN

Je moet dit woord door beide andere werkwoorden kunnen vervangen:
Mijn vader is piloot / blijft piloot / wordt piloot.

Slide 12 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
Voorbeeldzinnen

1.   De profielfoto van Vic is veranderd.

2.  De profielfoto van Vic is origineel.

3. De profielfoto van Vic is mooi geworden.






Slide 13 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
Voorbeeldzinnen

1.   De profielfoto van Vic is           veranderd.
                                                    HWW    ZWW
2.  De profielfoto van Vic is origineel.

3. De profielfoto van Vic is mooi geworden.






Slide 14 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
Voorbeeldzinnen

1.   De profielfoto van Vic is           veranderd.
                                                    HWW    ZWW
2.  De profielfoto van Vic is origineel.
                                                    KWW
3. De profielfoto van Vic is mooi geworden.






Slide 15 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
Voorbeeldzinnen

1.   De profielfoto van Vic is           veranderd.
                                                    HWW    ZWW
2.  De profielfoto van Vic is origineel.
                                                    KWW
3. De profielfoto van Vic is mooi geworden.
                                                HWW              KWW





Slide 16 - Tekstslide

Bedenk nu zelf een zin met een koppelwerkwoord.

Slide 17 - Open vraag

Vragen ??

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg
naamwoordelijk deel 
en
naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
De docent is ziek.
Faya wordt chagrijnig.
De jongen heet Michel.

Dit noemen we het NAAMWOORDELIJK DEEL

Slide 20 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde 
Mijn vader is piloot.

het enige werkwoord is IS
DAT IS NIET GENOEG.
alleen de werkwoorden geven niet genoeg informatie...

Er moet een naamwoord bij... (aha! vandaar naamwoordelijk gezegde!)
Dat kan een bijvoeglijk naamwoord zijn of een zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Tekstslide

in dit geval...
Mijn vader IS PILOOT.

het naamwoordelijk deel is vaak een TOESTAND, EIGENSCHAP of BEROEP.
Ik ben boos > toestand.
Ik ben aardig > eigenschap
Ik ben bakker > beroep

Slide 22 - Tekstslide

NWG of Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
STAPPENPLANNETJE

Vraag 1: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin?


Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘eigenschap’ (ook wel: toestand)?


Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 24 - Tekstslide

Bekijk volgend schema'tje ook even.

Slide 25 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde:

Één ww zww

Twee ww = hww + zww

Drie ww = hww + hww + zww
Naamwoordelijk gezegde:

Één ww = kww

Twee ww = hww + kww

Drie ww = hww + hww + kww
Dit overzicht kan je ook helpen !

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide


En nu eerst enkele theorievragen en dan oefenen...

Slide 28 - Tekstslide

Wat houdt het WERKWOORDELIJK gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 29 - Quizvraag

Wat houdt het NAAMWOORDELIJK gezegde in?
Er zijn 2 goede antwoorden.
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 30 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is GEEN koppelwerkwoord.
A
lijken
B
worden
C
blijken
D
maken

Slide 32 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is GEEN koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 33 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 34 - Quizvraag

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 35 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 36 - Quizvraag

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 37 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 38 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 39 - Quizvraag

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
WWG= was geworden
B
NWG= was geworden
C
NWG= was ziek geworden

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
De man is gisteren aangekomen op het station van Terborg.

A
WWG= is aangekomen
B
NWG= is gisteren aangekomen

Slide 42 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 43 - Sleepvraag

Wat is het NWG ?
De boom is prachtig.

Slide 44 - Open vraag

Wat is het NWG ?
De boom is ziek geworden.

Slide 45 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.
Maak de oefening.



Maak een printscreen van je resultaat en plak dit in de volgende slide.
LET OP : ze vragen hier naar het 
werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel
deze 2 samen zijn het naamwoordelijk gezegde !

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

Plak hier je printscreen van je resultaat van de vorige oefening.

Slide 48 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.
Maak de oefening.



Maak een printscreen van je resultaat en plak dit in de volgende slide.
LET OP : ze vragen hier naar het 
werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel
deze 2 samen zijn het naamwoordelijk gezegde !

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Link

Plak hier je printscreen van je resultaat van de vorige oefening.

Slide 51 - Open vraag

Begrijp je de theorie van het KWW en NWG? En kan je dit toepassen ?
A
Ik snap het helemaal.
B
Ik snap het deels.
C
Ik snap het niet zo goed.
D
Ik snap er niks van.

Slide 52 - Quizvraag

Goed gewerkt !!

Slide 53 - Tekstslide