Grammatica KWW+NWG deel 2

2 T/HAVO

Grammatica
KWW en NWG 

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2 T/HAVO

Grammatica
KWW en NWG 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet wat een KWW en naamwoordelijk gezegde is en kan deze kennis toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Je kan de theorie even opnieuw lezen, 
er staat ook een filmpje in de lessonup, 
daarna ga je dit inoefenen.

Slide 3 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
  • Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ezelsbruggetje: ZWABBELS+HDV)
  • Het onderwerp IS iets (GEEN HANDELING)!
  • Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand (vaak een znw of bijv. nw.)
  • TIP: je kunt de eerste drie koppelwerkwoorden door elkaar vervangen.
  • Hoofdwerkwoord bij een naamwoordelijk gezegde (H4).

Slide 4 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
ZWABBELS 
+hdv
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 
(heten, dunken en voorkomen)

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
De docent is ziek.
Faya wordt chagrijnig.
De jongen heet Michel.

Zie je? Geen handeling maar iets wat het onderwerp is.

Slide 6 - Tekstslide

Dan ook nog dit ...
Zijn, worden en blijven 
kunnen een hulpwerkwoord of een koppelwerkwoord zijn. 
Zie maar:

Mijn broek wordt vies (wordt = kww)
Mijn broek wordt gewassen (wordt = hww en gewassen = zww)


Slide 7 - Tekstslide

Dan ook nog dit ...
Sommige zinnen hebben een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord (voltooid deelwoord of infinitief)
zoals:

De docent bleek heel streng te zijn. (bleek = hww, zijn = kww)
De lamp schijnt lelijk te zijn (schijnt = hww, zijn = kww)

Slide 8 - Tekstslide



Dit schema schema kan je helpen,
bekijk het even goed!

Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering!
De koppelwerkwoorden zijn en blijven zijn zelfstandige werkwoorden als
ze gebruikt worden in de betekenis van 
'zich ergens bevinden'

Jordi is in het klaslokaal (is= zelfstandig ww)
De hond blijft in zijn mand (blijft = zelfstandig ww)




Slide 10 - Tekstslide

Trucje
In een naamwoordelijk gezegde moet altijd een KOPPELWERKWOORD staan.
ZIJN / WORDEN / BLIJVEN

Je moet dit woord door beide andere werkwoorden kunnen vervangen:
Mijn vader is piloot / blijft piloot / wordt piloot.

Slide 11 - Tekstslide

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.
Maak de oefening.

Maak een printscreen van je resultaat en plak dit in de volgende slide.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Plak hier je printscreen van je resultaat van de vorige oefening.

Slide 14 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.
Maak de oefening.

Maak een printscreen van je resultaat en plak dit in de volgende slide.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Plak hier je printscreen van je resultaat van de vorige oefening.

Slide 17 - Open vraag

Uitleg
naamwoordelijk deel 
en
naamwoordelijk gezegde
Kijk het volgende filmpje met uitleg. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Voorbeeld
De docent is ziek.
Faya wordt chagrijnig.
De jongen heet Michel.

Dit noemen we het NAAMWOORDELIJK DEEL

Slide 20 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde 
Mijn vader is piloot.

het enige werkwoord is IS
DAT IS NIET GENOEG.
alleen de werkwoorden geven niet genoeg informatie...

Er moet een naamwoord bij... (aha! vandaar naamwoordelijk gezegde!)
Dat kan een bijvoeglijk naamwoord zijn of een zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Tekstslide

in dit geval...
Mijn vader IS PILOOT.

het naamwoordelijk deel is vaak een TOESTAND, EIGENSCHAP of BEROEP.
Ik ben boos > toestand.
Ik ben aardig > eigenschap
Ik ben bakker > beroep

Slide 22 - Tekstslide

NWG of Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
STAPPENPLANNETJE

Vraag 1: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin?


Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘eigenschap’ (ook wel: toestand)?


Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 24 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde:

Één ww zww

Twee ww = hww + zww

Drie ww = hww + hww + zww
Naamwoordelijk gezegde:

Één ww = kww

Twee ww = hww + kww

Drie ww = hww + hww + kww
Dit overzicht kan je ook helpen !

Slide 25 - Tekstslide

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.
Maak de oefening.



Maak een printscreen van je resultaat en plak dit in de volgende slide.
LET OP : ze vragen hier naar het 
werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel
deze 2 samen zijn het naamwoordelijk gezegde !

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Plak hier je printscreen van je resultaat van de vorige oefening.

Slide 28 - Open vraag

Begrijp je de theorie van het KWW en NWG? En kan je dit toepassen ?
A
Ik snap het helemaal.
B
Ik snap het deels.
C
Ik snap het niet zo goed.
D
Ik snap er niks van.

Slide 29 - Quizvraag

Maak nu het huiswerk 
dat in Magister staat 
(bij de les van vandaag en ook bij maandag)
Goed gewerkt !!

Slide 30 - Tekstslide