Aan het einde van dit hoofdstuk kun je de persoonsvorm vinden in een samengestelde zin.
Slide 3 - Tekstslide
Officieel taalgebruik
Vaak moeilijke woorden die deftig klinken.
Lees goed. Wat wil de schrijver?
Zoek het woord op als het belangrijk is voor de tekst.
Bijvoorbeeld: Gedurende, reeds, van oorsprong, monumentaal, ter compensatie, nabijgelegen
Slide 4 - Tekstslide
Samengestelde zin
Zinnen met twee of meer persoonsvormen.
Bij elke persoonsvorm hoort een eigen onderwerp.
De zinnen worden gemaakt met voegwoorden: maar, omdat, want
Twee korte zinnen worden aan elkaar geplakt. Jelmer fietst naar huis. Robert neemt de bus. Jelmer fietst naar huis, maar Robert neemt de bus.
Slide 5 - Tekstslide
Samengestelde zin
Soms verandert de woordvolgorde in het tweede deel van de zin. Daan koopt een nieuwe telefoon. Zijn oude is kapot. Daan koopt een nieuwe telefoon, omdat zijn oude kapot is.
Naast de persoonsvorm kunnen er ook andere werkwoorden in de zin staan. --> voltooiddeelwoord. De fietser wil graag doorrijden, maar de weg is geblokkeerd.
Slide 6 - Tekstslide
Samengestelde zin
De persoonsvorm en het onderwerp vinden.
Verander de zin van tijd. Een vraagzin maken kan niet!
Stel bij elke persoonsvorm de vraag: wie of wat + pv? Het antwoord is het onderwerp.
Sid bewaart alle leuke mails, zodat hij die later nog eens kan lezen.
Slide 7 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat? Taalverzorging 1 t/m 4
Wanneer? In de les
Waarom? In Nederland gebruiken we erg veel samengestelde zinnen.