V4 herhalen literaire begrippen

Literair café en verhalenbundel
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Literair café en verhalenbundel

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
1.  Planning
2. Welke literaire begrippen ken je nog?
3. Zit je in een leesgroepje en hebben jullie een boek gekozen?
4. Lezen eerste verhaal verhalenbundel en beantwoorden vragen. --> bespreek de antwoorden in je groepje



Slide 2 - Tekstslide

Literaire begrippen
en...wat weten jullie er nog van?

Slide 3 - Tekstslide

Antwoord:
- personages
- tijd
- ruimte
- perspectief
- motieven
- thema
- symbool

Slide 4 - Tekstslide

Noem een aantal literaire begrippen

Slide 5 - Open vraag

Perspectief
Een verhaal wordt op een bepaalde manier aan de lezer voorgeschoteld. De lezer ziet het verhaal door de ogen van iemand. Dit wordt verstelinstantie genoemd. Die bepaalt hoe de lezer de personages en gebeurtenissen waarneemt

Slide 6 - Tekstslide

Welk perspectief is het meest objectief?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij-perspectief
C
Wisselend hij/zij-perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 7 - Quizvraag

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 8 - Quizvraag

Een personaal perspectief is hetzelfde als
A
Een ik-vertelwijze
B
Een hij/zij-vertelwijze

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Een hoofdpersoon wordt ook wel een ....... genoemd
A
Karakter
B
Type
C
Karikatuur

Slide 11 - Quizvraag

Personages
- hoe zien ze eruit?
- wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- wat weet je over hun karakter?
- welke relaties heeft het personage met de andere personen?

Twee soorten personages:
- round (je weet alles: het personage maakt een ontwikkeling door)
- flat (je weet slechts een klein gedeelte, dit personage speelt een bijrol 

Slide 12 - Tekstslide

Personages
- welk probleem heeft de hoofdpersoon?
- hoe gaat hij met dit probleem om?

- kijk naar je gelezen boeken
- zijn er personages die overeenkomsten vertonen? (misschien worstelen ze wel met dezelfde problemen?)
- gaan ze op dezelfde manier met de problemen om?
- wat valt nog meer op?

Slide 13 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'motto'?
A
Een kort stukje aan het begin van het boek. De betekenis zegt iets belangrijks over de inhoud van het boek
B
Een kort stukje aan het eind van het boek. De schrijver wil dat je dit stuk onthoudt.
C
Een kort stukje aan het begin van het boek en het is de reden waarom het boek geschreven is
D
Een kort stukje aan het begin van het boek waarin staat aan wie het boek is opgedragen

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Opbouw
-  heeft je boek hoofdstukken?
-  zijn er hoofdstuktitels of nummers?
-  hebben de titels betekenis?
-  heeft je boek een open eind of gesloten eind?

Tijd heeft ook met opbouw te maken:
- is het boek chronologisch opgebouwd?
- zijn er sprongen in de tijd? (flashbacks of flashforward)

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'thema'? Er zitten vaak meerdere thema's in een boek
A
Het onderwerp waar het boek over gaat
B
Het genre waar het boek bij hoort
C
Het idee of de bedoeling achter een boek/verhaal

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'motief'?
A
Dat iemand iets gedaan heeft in het verhaal met een reden
B
Iets wat steeds terugkomt in het verhaal
C
De structuur die het verhaal aanhoudt
D
De reden waarom het boek is geschreven

Slide 19 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Het thema versterkt de motieven
B
De motieven versterken het thema

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer is literatuur literatuur?

Slide 21 - Woordweb

Kenmerken literatuur
1. Zet aan het denken
2. Is taboedoorbrekend
3. Literaire kunstgrepen
4. (Artistieke) erkenning
5. Vernieuwend

Slide 22 - Tekstslide

Woensdag
- leesboek meenemen
- verhalenbundel meenemen


Slide 23 - Tekstslide