In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhalingsles hdst 4 De industriele revolutie
Maar eerst even een herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Ik weet aan welke onderdelen ik extra moet werken.
Ik weet wat er bij de toets van mij verwacht wordt
LEER DE BEGRIPPEN....!!!
timer
5:00
Slide 2 - Tekstslide
infrastructuur
socialisten
parlement
sociale kwestie
sociaal democraten
huisnijverheid
vakbond
liberalisme
politieke partij
gilde-systeem
massaproductie
a. vereniging met hetzelfde beroep
b. Thorbecke
c. streven naar winst
d. willen invoering sociale wetten
e. streven naar algemeen kiesrecht
i. probleem van de armoede
j. Alle verbindingen
k. ondernemers op het platteland
l. weinig marktwerking
m. SDAP
n. industriële samenleving
o. Hoogste macht na 1848
Slide 3 - Tekstslide
Je krijgt een paragraaf toebedeeld. Noteermin 3 belangrijke gebeurtenissen/ ontwikkelingen
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Wat moet je leren voor de toets?!
Jaartallen en begrippen zijn belangrijk! Wat nog meer ?
Slide 6 - Tekstslide
Aan het werk...
Welke onderdelen heb je nog niet onder de knie?
Maak samenvattingen, bekijk lessonup, maak oefentoetsen etc
timer
10:00
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Diagnostische toets hdst 4 De industriele revolutie
Slide 9 - Tekstslide
Welke beweging aan het einde van de 19de eeuw op voor de emancipatie van groepen burgers? (2p)
Slide 10 - Open vraag
Gebruik de bron
Op de tekening is op de voorgrond een fabrieksdirecteur te zien met op de achtergrond een aantal arbeiders. De tekenaar komt op voor de arbeiders.
⇒Leg met behulp van tweebeeldelementen uit hoe te zien is dat de tekenaar opkomt voor de arbeiders. (2p)
Slide 11 - Open vraag
Gebruik de bron
⇒Op welke verschillende manieren probeerden arbeiders hun situatie rond 1900 te verbeteren? (2p)
Slide 12 - Open vraag
⇒Wat was een gevolg van de industrialisatie in Nederland?
A
suburbanisatie
B
een toename van het aantal fabrieksarbeiders
C
het verdwijnen van de landbouw
D
een toename van de huisnijverheid
Slide 13 - Quizvraag
Een omschrijving:
Het zijn organisaties die opkomen voor de belangen van de arbeiders. In de 19e eeuw wilden werkgevers niet dat de arbeiders er lid van waren.
⇒Welk begrip hoort bij de omschrijving?
A
liberale partijen
B
bedrijven
C
vakbonden
D
De vereniging voor kiesrecht
Slide 14 - Quizvraag
Een tekenaar maakte deze spotprent naar aanleiding van het aannemen van de Leerplichtwet (1900).
In 1900 ging nog altijd 10% van de kinderen tussen de zes en twaalf jaar niet naar school.
⇒Wat was volgens de tekenaar een belangrijke reden voor het niet naar school gaan van deze groep?
Gebruik de bron
A
De kinderen van rijke ouders konden al lezen, rekenen en schrijven.
B
De minister vond school minder belangrijk.
C
Er waren ouders die kinderen lieten werken omdat ze het loon nodig hadden.
D
De kinderen hadden volgens de ouders geen school nodig om te overleven.
Slide 15 - Quizvraag
⇒Door wie wordt de uitspraak gedaan?
"Ik streef naar 8-urige werkdag."
A
liberaal
B
socialist
C
darwinist
D
kapitalist
Slide 16 - Quizvraag
⇒Door wie wordt de uitspraak gedaan?
"De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie."
A
Smith
B
Marx
C
Darwin
D
Troelstra
Slide 17 - Quizvraag
⇒Door wie wordt de uitspraak gedaan?
"Ik vind dat bijzonder onderwijs gefinancierd moet worden."
A
liberaal
B
socialist
C
feminist
D
confessionalist
Slide 18 - Quizvraag
Nieuw in de Grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De constitutionele monarchie
D
Leerplichtwet
Slide 19 - Quizvraag
In 1999 zei een Nederlandse minister: "Ruim 300 jaar geleden had Nederland de modernste en snelst groeiende economie van de wereld. Zo was rond het jaar 1700 het inkomen 50% hoger dan bij de belangrijkste concurrent, Groot-Brittannië."
Was de situatie omstreeks 1800 nog zo?
A
Ja, Nederland was een modern land waar veel geld in de industrie werd verdiend.
B
Ja, Nederland was nog steeds het land waar de meeste mensen in fabrieken werkten.
C
Nee, de economie van Groot-Brittannië was moderner geworden dan de Nederlandse.
D
Nee, Groot-Brittannië en Nederland waren allebei een moderne industriële samenleving.
Slide 20 - Quizvraag
⇒Laatste vraag ....Wat is een overeenkomst tussen de agrarische en de industriële revolutie? (1)
A
Stroomkracht speelde een grote rol in beide revoluties.
B
De revoluties kwamen allebei op gang door plannen van eenvoudige werklui.
C
Grote investeringen van ondernemers waren erg belangrijk voor beide revoluties.
D
Beide revoluties begonnen in de omgeving van grote steden, zoals Londen.
Slide 21 - Quizvraag
Diagnostische toets hdst 4 De industriele revolutie
10-15 punten= Goed bezig !!!! ga zo door
8-9 punten= mwah...rond de 5. Maaaaarrrr. Geen paniek, gewoon aan de slag gaan.
7 of minder = 7= 4,7 Ga aan de slag !! en maak deze D-toets over een paar dagen nog eens
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.