B1C 1 juni - oefenen voor de eindtoets - spelling h6

Goedemorgen, welkom!

Vandaag:
- huiswerk nakijken (opdr. 1 blz. 145)
- herhaling spelling hoofdstuk 6 
(dit komt terug in de eindtoets)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen, welkom!

Vandaag:
- huiswerk nakijken (opdr. 1 blz. 145)
- herhaling spelling hoofdstuk 6 
(dit komt terug in de eindtoets)

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Dit komt niet in de eindtoets

Slide 2 - Tekstslide

1 bezigheid: activiteit, in dit geval het kopen van kleding en schoenen
2 trendvolger: volger van de trend, de heersende mode
3 uitverkoop: naam voor de periode waarbinnen producten met korting worden verkocht
4 benaming: naam
5 reguliere: geregelde; normale
6 populair: geliefd
7 modebranche: bedrijfstak die zich bezighoudt met mode
8 term: naam
9 zomersale: zomeruitverkoop
10 data: dagen
11 belachelijk: om uit te lachen; bespottelijk
12 garderobekast: kast voor (hangende) kleding
13 opslag: het bewaren
14 winkeldochters: moeilijk verkoopbare artikelen
15 potentiële: mogelijke

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling Spelling hoofdstuk 6  
Dit komt wel in de eindtoets.

Slide 5 - Tekstslide

Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe:
ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht een broek trui schoenen en een jas

Slide 6 - Open vraag

Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe:
ga je met me mee naar het zwembad vroeg laudy zaterdag aan imara

Slide 7 - Open vraag

Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe:
thomas zei finn gaat deze zomer niet op vakantie omdat zijn ouders op 20 augustus een feest willen geven

Slide 8 - Open vraag

Wat is een citaat?

Slide 9 - Open vraag

Hoe noem je een zin waarin een citaat staat?
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 10 - Quizvraag

Zet de volgende zin in de directe rede:
Ramona's oom vraagt of ze mee wil naar Madurodam.

Slide 11 - Open vraag

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
'De toets is niet moeilijk', zei de wiskundedocent.

Slide 12 - Open vraag

Neem de woorden 1 t/m 4 over en vul c, cc, ck, k of kk in: Tijdens de (1) pi…ni… (2) tra…teerde Paul ons op (3) …ro…etten die hij in de (4) sna…bar had gekocht.

Slide 13 - Open vraag

Werkwoordspelling
werkwoordsvormen

Slide 14 - Tekstslide

Noem alle werkwoordsvormen.
Je hebt er zes geleerd.

Slide 15 - Woordweb

Werkwoordsvormen
Hoe zit het ook alweer?

Slide 16 - Tekstslide

1. de infinitief = het hele werkwoord
slapen
eten
huilen
zitten
dineren
ontmoeten
beseffen
etc.

Slide 17 - Tekstslide

2. persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
ik ...... je / jij = zonder t 

je / jij
hij / zij
u / men / het

wij / jullie /zij = hele werkwoord
= + t

Slide 18 - Tekstslide

3. Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
- kan veranderen van klank (loop - liep, slaap - sliep, zwem - zwom)
- 't x kofschip
werken
werk
werkte(n)
verhuizen
verhuiz
verhuisde(n) 

Slide 19 - Tekstslide

4. Voltooid deelwoord
- begint meestal met ge / be / her / ver / ont
- verandert soms van klank -> zwemmen - gezwommen
- 't x kofschip
werkte - gewerkt 
- staat meestal aan het einde van de zin
Gisteren hebben wij met z'n allen geschaatst.
Welk beroep heeft jouw broer uiteindelijk gekozen?

Slide 20 - Tekstslide

5. onvoltooid deelwoord
het hele werkwoord (infinitief) + d
lopend
fietsend
lachend
spelend
huilend
ontdekkend
verblijvend
etc.

Slide 21 - Tekstslide

6. bijvoeglijk naamwoord
Schrijf het werkwoord zo kort mogelijk als het als bn wordt gebruikt. Let op! Als het voor de spelling nodig is, moet je wel een extra medeklinker gebruiken.

de verwoeste stad
het gewitte plafond

Slide 22 - Tekstslide

Welke van de vier opties is een pvtt?
A
loopt
B
gelopen
C
verhuisd
D
lopend

Slide 23 - Quizvraag

Welke van de vier opties is een pvvt?
A
geslapen
B
fietsend
C
gaapte
D
ontgroeide

Slide 24 - Quizvraag

Welke van de vier opties is een vd?
A
zwaaide
B
gewenste
C
groeiend
D
gelachen

Slide 25 - Quizvraag

Welke van de vier opties is een od?
A
liepen
B
geslapen
C
kletst
D
bellend

Slide 26 - Quizvraag

Voorbeeld:
Noteer de werkwoorden uit de volgende zinnen en zet de werkwoordsvorm erachter.
De versgebakken broodjes waren in een mum van tijd uitverkocht.

versgebakken = bn
waren = pvvt
uitverkocht = vd

Slide 27 - Tekstslide

Noteer de werkwoorden uit de volgende zin en zet erachter om welke vorm het gaat: Frank heeft zijn afgebrande schuurtje weer opgebouwd.

Slide 28 - Open vraag

Voorbeeld: Noteer de werkwoorden tussen haakjes in de juiste spelling.
(Trillen) van de zenuwen (wachten) de kandidaten gisteren op de uitslag.

trillend = od
wachtten = pvvt

Slide 29 - Tekstslide

Noteer de werkwoorden tussen haakjes in de juiste spelling en zet de werkwoordsvorm erachter: Karien (hebben) haar examen goed (maken).

Slide 30 - Open vraag