Jongerentaal en Nieuwe Taal

Jongerentaal en nieuwe taal
Yalda, Shamaya, Cecilé en Rudolf
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Jongerentaal en nieuwe taal
Yalda, Shamaya, Cecilé en Rudolf

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen:
  • Jongerentaal: Taal van jongeren die afwijkt van de standaardtaal
  • Neologisme: Nieuwe woorden of bestaande woorden met een nieuwe betekenis

Slide 2 - Tekstslide

Computer-WiFi
Wat is een leenwoord?
A
Een woord dat je kan lenen.
B
Een woord dat van een andere taal afkomstig is.
C
Een leenwoord is een leenwoord
D
Ik weet het antwoord niet.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je een leenwoord aan een achtervoegsel?

A
-ivoorkust
B
-jamal
C
-eau
D
-ieu

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaan nieuwe woorden?
  • Veel nieuwe woorden ontstaan uit twee bestaande woorden die worden samen gevoegd .  Denk aan 'automobilist'. 
  • Veder kunnen bestaande woorden een compleet nieuwe betekenis krijgen . Als jongeren iets ´lauw´ vinden, dan vinden ze vinden ze iets mooi/te gek .

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is jongerentaal ?
A
Taal van een jongen
B
Geleende woorden uit het Surinaams , Turks , Marokkaans etc.
C
Straattaal
D
Taal die van het straat komt

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke taal is het woord rwina geleend?
A
Chinees
B
Arabisch
C
Sranantongo
D
Engels

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent Damsko?
A
Rotterdam
B
Enschede
C
Utrecht
D
Amsterdam

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent pagga slaan
A
Aftrekken
B
Iemand slaan
C
Iemand zoenen
D
Weet ik niet

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Straattaal - Nina
Tel hoeveel straattaal-woorden er zijn.

Slide 11 - Tekstslide

36