NN6 - H3 - TOETS

Toets
Korte herhaling van de onderdelen

óf 
Oefenen in het OLC - H3 Trainen, alle onderdelen minimaal 80%
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets
Korte herhaling van de onderdelen

óf 
Oefenen in het OLC - H3 Trainen, alle onderdelen minimaal 80%

Slide 1 - Tekstslide

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
  • Bij handbal is een veld rechthoekig, 40 m. lang en 20m. breed.
Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
herkennen/signaalwoorden: ik vind.... - volgens mij - zij denkt dat....
  • Ik vind handbal een zware sport.
Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.
  • Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet veel rennen (argument, waarom je iets vindt).
    Signaalwoorden: omdat, want, namelijk.
Zie ook blz. 217 van je lesboek - Examen doen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

-s of -en achter het woord
Dit herken je meestal gewoon. 
Alle verkleinwoorden krijgen een -s.

Slide 4 - Tekstslide

's
Deze gebruik wanneer je een foute uitspraak krijgt als je de -s eraan vastplakt.
Foto - fotos => foto's

Bij afkortingen gebruik je altijd 's
DJ => DJ's
mbo => mbo's

Slide 5 - Tekstslide

-ën
Deze gebruik je wanneer er een foute uitspraak komt als je -en eraan vastplakt.
Zee - zeeen => zeeën

Let op! Wanneer de klemtoon niet op de laatste letter valt, krijg je alleen -n en komt de trema op de e die er al staat
Bacterie - bacterieën - bacteriën

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen
Woorden die in het meervoud zowel -en als een -s hebben
Groente - hoogte - diepte
Woorden die -eren als meervoud krijgen
ei - eiren
kind - kinderen
Woorden uit het latijn krijgen in het meervoud een -a
museum - musea

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden
De woorden -> deze of die
De jongen die daar staat.

Het woorden -> dit of dat
Het meisje dat daar staat.

Slide 8 - Tekstslide

Verwijswoorden naar een bezit enkelvoud
Als het bezit achter het verwijswoord staat -> mijn, jouw of uw
Mijn fiets
Jouw fiets
Uw fiets

Als er geen bezig achter staat -> mij, jou of u
De fiets is van mij.
De fiets van is van jou.
De fiets is van u.

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden naar een bezit meervoud
Als het bezit achter het verwijswoord staat bij het woorden -> ons
Ons huis

Als het bezit achter het verwijswoord staat bij de woorden/meervoud -> onze
Onze auto
Onze fietsen


Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden naar een bezit meervoud
Als het bezit achter het verwijswoord staat bij het woorden -> hun
Hun huis
Hun boeken

Als het er geen woord achter staat -> zij of ze
Zij hebben geen auto
Ze hebben geen auto


Slide 11 - Tekstslide

Soms hoor je het niet...
Is het gebeurd, gebeurdt of gebeurt?

Tijdens de les is er iets bijzonders gebeur.

Geen pv - zo kort mogelijk - 
maak het woord langer voor -d of -t
gebeurde, dus gebeurd



Slide 12 - Tekstslide

Soms hoor je het niet...
Is het aangeklede, aangekleedde of aangekleede?

Ik moest de aangekle.e paspop in de etalage zetten.

Geen pv - zo kort mogelijk - dus aangeklede

Slide 13 - Tekstslide

Soms hoor je het niet...
Is het word, wordt of wort?

De machine wor... bestuurd door een robot.

pv tt - ik-vorm + t - dus wordt
Checken met lopen
De machine loopt, dus word+t

Slide 14 - Tekstslide