Periode 2 les 13

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

♥lich Willkommen 

Das Programm für Heute

- Intro 

-Herhaling hoofdlettergebruik

- Oefening sein, haben & werden

-Quizlet leren

Doelen

- Je weet wanneer je in het Duits een hoofdletter schrijft.

-Je weet wat een zelfstandig naamwoord is.

-Je kent de rijtjes van sein, haben & werden.

-Je kunt bepalen of een vorm van sein, haben en werden passend is in de zin.

-Je kunt de werkwoorden sein, haben & werden correct vervoegen.

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Hoofdlettergebruik in het Duits

Bekijk volgende zinnen:

1. Wir lernen Deutsch in der Schule. 
2. Heute macht Anna einen Schulausflug nach Berlin. 

Wat valt op 

Wanneer een hoofdletter:

1. Aan het begin van de zin. 

2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 

3. Zelfstandige naamwoorden. 

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Het zelfstandig naamwoord

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden; dat kunnen concrete zaken zijn als mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout), maar ook plaatsen (Den Haag, Frankrijk) 

Zelfstandige naamwoorden kunnen meestal gecombineerd worden met een van de lidwoorden de, het of een: de kast, het geluk, een week, enz

Wel of geen hoofdletter?

1. die mutter
2. die Mutter

Wel of geen hoofdletter?

1. das pferd
2. das Pferd

Wel of geen hoofdletter?

1. zehn
2. Zehn

Wel of geen hoofdletter?

1. grün
2. Grün

Wel of geen hoofdletter?

1. berlin
2. Berlin

Wel of geen hoofdletter?

1. der junge
2. der Junge

Het werkwoord sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

Het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

werden -> uitzondering

werd

werd

werd

werd

werd

werd

wirst

wird

du en er zijn onregelmatig. De rest van het werkwoord is regelmatig!

Let op de exta 'e'.

e

e

e

uitleg

Het werkwoord werden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

werde

wirst

wird

werden

werdet

werden

Jetzt alles zusammen

haben sein und werden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

werdet

seid

habt

wird

ist

bin

haben

hast

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.

1. habe
2. bin
3. werde

Ihr ....... das jetzt sagen!

1. wird
2. werdet
3. habt
4. seid

Ariane ............... noch in der Schule.

1. ist
2. wird
3. hat
4. hast

.............. du morgen 10 oder 14 ?

1. wirdst
2. wirst
3. bist
4. hast

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.

1. hatte
2. ist
3. wird
4. hat

.............. deine Eltern geschieden?

1. werden
2. sind
3. haben
4. hat

Wo .............. du deine Tasche versteckt?

1. habt
2. wirst
3. bist
4. hast

Frau Meier, wie alt .............Sie nächste Woche?

1. sind
2. werden
3. haben
4. wirst

Wir .......... den Lehrer um Hilfe bitten.

1. haben
2. sein
3. werden

Warum ................ ihr um acht Uhr weggegangen ?

Das Baby .............. einen schönen Namen. Nicht wahr?

Nein, wir ............... nie zurückommen.

Mit wem ............... ihr nach Hamburg gehen?

Johanna ................ dir helfen wenn sie Zeit findet.

Der Kameramann ...............ein netter Mann.

Da, ................ wir wieder mal Glück gehabt.

Oefenen

https://quizlet.com/_99dodu?x=1qqt&i=1l8xlk

Na het oefenen doe je de proeftoets en lever je een screenshot van je score in via Google Classroom.