In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Bloedsomloop
Herhalen Thema 9 Bloedsomloop
Slide 1 - Tekstslide
De bloedsomloop
Dubbele bloedsomloop:
- Kleine bloedsomloop >> Longen
- Grote bloedsomloop >> Lichaam
Slide 2 - Tekstslide
BINAS 84C
Slide 3 - Tekstslide
Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 4 - Quizvraag
Welke bloedsomloop begint in de linkerharthelft?
A
Grote Bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop
Slide 5 - Quizvraag
Hoort dit diagram bij de grote of de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop
Slide 6 - Quizvraag
Bij welk organisme hoort deze bloedsomloop?
A
Mens
B
Mossel
C
Makreel
D
Mier
Slide 7 - Quizvraag
Snappen:
richting bloedstroom,
snelheid bloedstroom,
zuurstofrijk of zuurstofarm.
aders/slagaders
verschil in bloeddruk
Slide 8 - Tekstslide
Bloeddruk en slagadertjes
Slide 9 - Tekstslide
Wat zegt je bloeddruk over je gezondheid?
Het bloed 'drukt' tegen wanden van bloedvaten: bloeddruk
Bloeddruk verschilt in je lichaam
Hoge bloeddruk slecht op de lange termijn: beschadiging bloedvat
Lage bloeddruk kan zorgen voor duizeligheid en flauwvallen.
Slide 10 - Tekstslide
Hartfasen
Tijdens rust 1 hartslag = 0,8s
1. Boezemsystole (0,1s)
2. Kamersystole (0,3s)
3. Diastole (0,4s)
BINAS 84D
Slide 11 - Tekstslide
Hartfasen
Diastole: Bloed komt hart binnen via holle aders (rechts) en longader (links)
Boezemsystole: kamers worden extra gevuld door samentrekken van de boezems
Kamersystole: Bloed wordt weggepompt uit de kamers naar de longslagader (rechts) en de aorta (links)
Wat klopt er niet aan deze animatie?
BINAS 84D
Slide 12 - Tekstslide
4 fasen van een hartslag
P-top: boezemactiviteit
PR-segment: prikkel wordt even vastgehouden in AV knoop.
QRS-complex: kameractiviteit
T-top: ontspannen van de hartspier
In het ECG kan de arts bijvoorbeeld een verhoging tussen de S-top en de T-golf zien (ST-elevatie). Dit kan wijzen op een acuut hartinfarct.
ECG hartinfarct
Normale ECG
Slide 13 - Tekstslide
Verdeling bloed
Bekijk bron 14
Lichaam bepaalt hoeveel bloed naar welke organen gaat. Kringspieren in bloedvaten knijpen samen of ontspannen.
Slide 14 - Tekstslide
Persoon, 30 jaar, slagvolume is 70ml, heeft in rust hartslag van 70 bpm. Maximale hartslag is 190 bpm. Slagvol. dan 75 ml. Wat is hoeveelheid bloed die deze persoon meer rondpompt bij maximale inspanning? Antwoord in ml!
1. Diffusie van longen (hoge concentratie) naar bloedplasma (lage concentratie)
2. Hemoglobine (Hb) neemt zuurstof op > oxyhemoglobine (HbO2)
Slide 18 - Tekstslide
Opname zuurstof
Zie bron 136
In de longen: hoog pO2
Hb + O2 > HbO2
In spieren: laag pO2
HbO2 > Hb + O2
Reactie op laag pO2 in de longen:
Nieren > EPO > Beenmerg > meer rode bloedcellen
Slide 19 - Tekstslide
Bohr-effect
Actief weefsel lagere pO2, dus minder zuurstofverzadiging Hb
Actief weefsel hogere pCO2, lagere pH, meer zuurstofmoleculen komen vrij
Hoge temperatuur zorgt ervoor dat er meer zuurstof vrijkomt uit oxyhemoglobine
Slide 20 - Tekstslide
In de longen van Lance A is de pO2 100 mmHg en de pH 7,6. In de beenspier is de pO2 40 mmHg. In deze situatie gaan we er van uit dat in de spier de pH ook 7,6 is. Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert.
Hoeveel ml zuurstof wordt er in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
40 ml O2/liter bloed
B
48-50 ml O2/liter bloed
C
75 ml O2/liter bloed
D
Geen idee
Slide 21 - Quizvraag
Bij zware inspanning kan de pH van het bloed dalen (door melkzuurproductie). Door verandering van de Hb-verzadigingscurve wordt bij eenzelfde zuurstofspanning in de weefsels nu meer zuurstof afgegeven, het Bohr-effect. Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert. Stel dat in de beenspier met pO2 40 mmHg de pH daalt van 7,6 naar 7,2 door de geproduceerde melkzuren. Hoeveel ml zuurstof wordt er nu in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
37,5 ml O2/liter bloed
B
75-80 ml O2/liter bloed
C
120-125 ml O2/liter bloed
D
160 ml O2/liter bloed
Slide 22 - Quizvraag
Afvoeren CO2
5% lost op in bloedplasma.
95% gaat rode bloedcellen in:
25% bindt aan Hb tot HbCO2
70% reageert met water: H2CO3
Dat valt uiteen. H+ bindt met Hb tot HHb en HCO3- gaat bloedplasma in.
Zie BINAS 83E
Slide 23 - Tekstslide
Verschillende bloedvaten
Slide 24 - Tekstslide
Bloedstolling
1. Uit beschadigde cellen komt tromboplastine vrij
2. Dat combineert met stollingsfactor uit bloedplaatjes en bloedplasma.