VWO 5 Herhalen Bloed

Bloedsomloop
Herhalen H9 Bloedsomloop
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bloedsomloop
Herhalen H9 Bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

De bloedsomloop

Dubbele bloedsomloop:

- Kleine bloedsomloop >> Longen
- Grote bloedsomloop >> Lichaam

Slide 2 - Tekstslide

BINAS 84C

Slide 3 - Tekstslide

Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 4 - Quizvraag

Welke bloedsomloop begint in de linkerharthelft?
A
Grote Bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop

Slide 5 - Quizvraag

Hoort dit diagram bij de grote of de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 6 - Quizvraag

Bij welk organisme hoort deze bloedsomloop?
A
Mens
B
Mossel
C
Makreel
D
Mier

Slide 7 - Quizvraag

Snappen:
  • richting bloedstroom,
  • snelheid bloedstroom,
  • zuurstofrijk of zuurstofarm.
  • aders/slagaders
  • verschil in bloeddruk

Slide 8 - Tekstslide

Bloeddruk en slagadertjes

Slide 9 - Tekstslide

Wat zegt je bloeddruk over je gezondheid?
  • Het bloed 'drukt' tegen wanden van bloedvaten: bloeddruk
  • Bloeddruk verschilt in je lichaam

  • Hoge bloeddruk slecht op de lange termijn: beschadiging bloedvat
  • Lage bloeddruk kan zorgen voor duizeligheid en flauwvallen.

Slide 10 - Tekstslide

Hartfasen
Tijdens rust 1 hartslag = 0,8s
1. Boezemsystole (0,1s)

2. Kamersystole (0,3s)

3. Diastole (0,4s)
BINAS 84D

Slide 11 - Tekstslide

Hartfasen
Diastole: Bloed komt hart binnen via holle aders (rechts) en longader (links)

Boezemsystole: kamers worden extra gevuld door samentrekken van de boezems

Kamersystole: Bloed wordt weggepompt uit de kamers naar de longslagader (rechts) en de aorta (links)


BINAS 84D

Slide 12 - Tekstslide

ECG

P-top: boezemactiviteit
PR-segment: prikkel wordt even vastgehouden in AV knoop.
QRS-complex: kameractiviteit
T-top: ontspannen van de hartspier
In het ECG kan de arts bijvoorbeeld een verhoging tussen de S en de T zien (ST-elevatie). Dit kan wijzen op een acuut hartinfarct.
ECG hartinfarct
Normale ECG

Slide 13 - Tekstslide

Verdeling bloed
Bekijk bron 11. 

Lichaam bepaalt hoeveel bloed naar welke organen gaat. Kringspieren in bloedvaten knijpen samen of ontspannen.

Slide 14 - Tekstslide

Persoon, 30 jaar, slagvolume is 70ml, heeft in rust hartslag van 70 bpm. Maximale hartslag is 190 bpm. Wat is hoeveelheid bloed die deze persoon meer rondpompt bij maximale inspanning? Antwoord in ml!

Slide 15 - Open vraag

In welke hartfase bevindt dit hart zich?
A
Systole boezems
B
Systole kamers
C
Diastole
D
kan met dit plaatje niet bepaald worden

Slide 16 - Quizvraag

Transport van stoffen
  • Opgelost in bloedplasma
zuurstof, CO2, ionen, glucose, afvalstoffen, enz.
  • Eiwitten (in colloïd)
  • In rode bloedcel (oxy)hemoglobine 

Slide 17 - Tekstslide

Zuurstoftransport
Rode bloedcellen met hemoglobine
Hierdoor 70x meer zuurstoftransport.
1. Diffusie van longen (hoge concentratie) naar bloedplasma (lage concentratie)

2. Hemoglobine (Hb) neemt zuurstof op > oxyhemoglobine (HbO2)

3. Door opname van hemoglobine >
lage concentratie zuurstof in bloedplasma > zie stap 1.

Slide 18 - Tekstslide

Bohr-effect
  • Actief weefsel lagere pO2, dus minder zuurstofverzadiging Hb
  • Actief weefsel hogere pCO2, lagere pH, meer zuurstofmoleculen komen vrij
  • Hoge temperatuur zorgt ervoor dat er meer zuurstof vrijkomt uit oxyhemoglobine

Slide 19 - Tekstslide

Opname zuurstof

In de longen: hoog pO2
Hb + O2 > HbO2

In spieren: laag pO2
HbO2 > Hb + O2

Reactie op laag pO2 in de longen: 
Nieren > EPO > Beenmerg > meer rode bloedcellen

Slide 20 - Tekstslide

Afvoeren CO2
5% lost op in bloedplasma.

95% gaat rode bloedcellen in:
25% bindt aan Hb tot HbCO2
70% bindt als HHb en als HCO3- bloedplasma in.

Slide 21 - Tekstslide

Bloedstolling
1. Bloedplaatjes: plaatjesfactor
Beschadigde cellen: tromboplastine

2. Cascade (+stollingsfactoren)

3. Protrombine > trombine

4. Fibrinogeen > fibrine

Slide 22 - Tekstslide

maar wat is nou colloid osmotische druk?

Slide 23 - Tekstslide

Afvoer van weefselvloeistof 
Colloïd-osmotische druk = druk die ontstaat door het verschil in eiwitconcentratie tussen het bloedplasma en de weefselvloeistof.

Slide 24 - Tekstslide


Vorming van weefselvloeistof
De hoeveelheid weefselvloeistof is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de bloeddruk, de osmotische waarde van het bloed en de osmotische waarde van de weefselvloeistof.
Bekijk de afbeelding hiernaast.
- Door welke van deze gebeurtenissen neemt de hoeveelheid weefselvloeistof toe?


A
door de gebeurtenissen 2, 3 en 6
B
door de gebeurtenissen 1, 4 en 6
C
door de gebeurtenissen 1, 3 en 5
D
door de gebeurtenissen 2, 4 en 5

Slide 25 - Quizvraag

In de longen van Lance A is de pO2 100 mmHg en de pH 7,6. In de beenspier is de pO2 40 mmHg. In deze situatie gaan we er van uit dat in de spier de pH ook 7,6 is.
Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert.

Hoeveel ml zuurstof wordt er in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
40 ml O2/liter bloed
B
48-50 ml O2/liter bloed
C
75 ml O2/liter bloed
D
Geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Bij zware inspanning kan de pH van het bloed dalen (door melkzuurproductie). Door verandering van de Hb-verzadigingscurve wordt bij eenzelfde zuurstofspanning in de weefsels nu meer zuurstof afgegeven, het Bohr-effect.
Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert. Stel dat in de beenspier met pO2 40 mmHg de pH daalt van 7,6 naar 7,2 door de geproduceerde melkzuren.
Hoeveel ml zuurstof wordt er nu in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
37,5 ml O2/liter bloed
B
75-80 ml O2/liter bloed
C
120-125 ml O2/liter bloed
D
160 ml O2/liter bloed

Slide 27 - Quizvraag