HAVO 5 Herhalen Bloed

Bloedsomloop
Herhalen Thema 11: Transport
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bloedsomloop
Herhalen Thema 11: Transport

Slide 1 - Tekstslide

Plan van aanpak
§11.1 Het hart
stukje herhaling, oefening, examenvraag
§11.2 en 3 Bloedvaten en bloeddruk
Toelichting soort vragen, examenvraag
§11.4 Bloedplasma en bloedcellen
Herhalen, examenvraag bloedstolling
§11.5 Weefselvloeistof en lymfe
Herhalen, aanpak '3 punts examenvraag'

Slide 2 - Tekstslide

§11.1 Het hart

Slide 3 - Tekstslide

De bloedsomloop

Dubbele bloedsomloop:

- Kleine bloedsomloop >> Longen
- Grote bloedsomloop >> Lichaam
BINAS 84B
BINAS 84A

Slide 4 - Tekstslide

Transport bij planten

Slide 5 - Tekstslide

Transport bij planten
Planten moeten vooral 2 stoffen verplaatsen: water en glucose.

Hiervoor zijn twee vaten:
houtvaten en bastvaten.

Ander transport verloopt via de bladeren en de lucht (diffusie).

Slide 6 - Tekstslide

Water
Bij opname van water speelt osmose een rol: water verplaatst zich naar plek met meeste opgeloste stoffen.

In de wortel moeten dus de meeste opgeloste stoffen zitten.

Hiervoor is actieve opname van mineralen uit de grond nodig. Water volgt vanzelf (door osmose).

Slide 7 - Tekstslide

Water
Water zit dan in de wortels en stroomt houtvaten in.

Door verdamping in de bladeren ontstaat er een zuigkracht in de bladeren (vergelijk: rietje).


Slide 8 - Tekstslide

Glucose
Glucose moet van de bladeren naar groeiende delen of opslag (wortel) via bastvaten.

Cellen in bladeren transporteren suiker naar de bastvaten in de nerven. Hier ontstaat een hoge concentratie suikers.

Plekken waar glucose gebruikt wordt ontstaat een lage concentratie suikers.

Water helpt voor snelle diffusie.

Slide 9 - Tekstslide

BINAS 84C

Slide 10 - Tekstslide

Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 11 - Quizvraag

Welke bloedsomloop begint in de linkerharthelft?
A
Grote Bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop

Slide 12 - Quizvraag

Bij welk organisme hoort deze bloedsomloop?
A
Mens
B
Mossel
C
Makreel
D
Mier

Slide 13 - Quizvraag

Hoort dit diagram bij de grote of de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 14 - Quizvraag

Hartfasen
Tijdens rust 1 hartslag = 0,8s
1. Boezemsystole (0,1s)

2. Kamersystole (0,3s)

3. Diastole (0,4s)
BINAS 84D

Slide 15 - Tekstslide

Hartfasen
Diastole: Bloed komt hart binnen via holle aders (rechts) en longader (links)
Hartkleppen open, HMVkleppen sluiten

Boezemsystole: kamers worden extra gevuld door samentrekken van de boezems

Kamersystole: Bloed wordt weggepompt uit de kamers naar de longslagader (rechts) en de aorta (links)
Hartkleppen sluiten, HMVkleppen open



BINAS 84D

Slide 16 - Tekstslide

ECG

P-top: boezemactiviteit
PR-segment: prikkel wordt even vastgehouden in AV knoop.
QRS-complex: kameractiviteit
T-top: ontspannen van de hartspier
In het ECG kan de arts bijvoorbeeld een verhoging tussen de S-top en de T-golf zien (ST-elevatie). Dit kan wijzen op een acuut hartinfarct.
ECG hartinfarct
Normale ECG

Slide 17 - Tekstslide

Persoon, 30 jaar, slagvolume is 70ml, heeft in rust hartslag van 70 bpm. Wat is het hartminuutvolume van de persoon in rust?

Slide 18 - Open vraag

Persoon, 30 jaar, slagvolume is 70ml, heeft in rust hartslag van 70 bpm. Maximale hartslag is 190 bpm. Wat is hoeveelheid bloed die deze persoon meer rondpompt bij maximale inspanning? Antwoord in ml!

Slide 19 - Open vraag

In welke hartfase bevindt dit hart zich?
A
Systole boezems
B
Systole kamers
C
Diastole
D
kan met dit plaatje niet bepaald worden

Slide 20 - Quizvraag

§11.2 Transportvaten, bloeddruk en stroomsnelheid

Slide 21 - Tekstslide

Snappen:
  • richting bloedstroom,
  • snelheid bloedstroom,
  • zuurstofrijk of zuurstofarm.
  • aders/slagaders/haarvaten
  • verschil in bloeddruk

Slide 22 - Tekstslide

Bloeddruk en slagadertjes

Slide 23 - Tekstslide

Wat zegt je bloeddruk over je gezondheid?
  • Het bloed 'drukt' tegen wanden van bloedvaten: bloeddruk
  • Bloeddruk verschilt in je lichaam

  • Hoge bloeddruk slecht op de lange termijn: beschadiging bloedvat
  • Lage bloeddruk kan zorgen voor duizeligheid en flauwvallen.

Slide 24 - Tekstslide

Over gezondheid gesproken...
Makers van toetsen hebben neiging om medische toepassingen te gebruiken.

Handig dus om even door te lezen (niet leren!) hoe deze ingrepen gaan.

Let op bij lezen en beantwoorden:
  • Wat is er mis?
  • Hoe is dit probleem ontstaan?
  • Hoe zorgt deze ingreep voor de oplossing?

Slide 25 - Tekstslide

§11.4 Bloedplasma en bloedcellen

Slide 26 - Tekstslide

Transport van stoffen
  • Opgelost in bloedplasma
zuurstof, CO2, ionen, glucose, afvalstoffen, enz.
  • Plasmaeiwitten
  • In rode bloedcel: hemoglobine 
BINAS 84H

Slide 27 - Tekstslide

Zuurstoftransport
Rode bloedcellen met hemoglobine
Hierdoor 70x meer zuurstoftransport.
1. Diffusie van longen (hoge concentratie) naar bloedplasma (lage concentratie)

2. Hemoglobine (Hb) neemt zuurstof op > oxyhemoglobine (HbO2)

3. Door opname van hemoglobine >
lage concentratie zuurstof in bloedplasma > zie stap 1.

Slide 28 - Tekstslide

Opname zuurstof


In de longen: hoog pO2
Hb + O2 > HbO2

In spieren: laag pO2
HbO2 > Hb + O2



Reactie op laag pO2 in de longen: 
Nieren > EPO > Beenmerg > meer rode bloedcellen

Slide 29 - Tekstslide

Afvoeren CO2
5% lost op in bloedplasma
95% gaat rode bloedcellen in

Waarvan:
25% bindt aan vrij Hb tot HbCO2
70% wordt door enzym omgevormd tot HCO3- en gaat het bloedplasma in. Hier is enzym in rode bloedcel nodig! (CAH in het plaatje)

Slide 30 - Tekstslide

Bloedstolling
1. Bloedplaatjes: plaatjesfactor
Beschadigde cellen: tromboplastine

2. Cascade (+stollingsfactoren)

3. Protrombine > trombine

4. Fibrinogeen > fibrine

Slide 31 - Tekstslide

Uitstapje: Enzymen
Trombine is een enzym. Het bindt met fibrinogeen (het substraat) en vormt hieruit fibrine (product).

Enzymen versnellen reactie en spelen een rol bij stofwisseling. In het bijzonder bij vertering. 

Enzymen zijn altijd eiwitten.
Op verzoek toegevoegd

Slide 32 - Tekstslide

Enzymen
Enzymen zijn eiwitten.

Helpen bij omzetten van stoffen: assimilatie of dissimilatie.

Worden zelf niet verbruikt bij de reactie.

Naam afgeleid van de stof die het omzet, eindigt op -ase.
(bijvoorbeeld: lipase, maltase, peptidasen)

Slide 33 - Tekstslide

Enzymen
Enzymen versnellen reacties:
verlagen benodigde energie.

Enzymen binden 1 stof: substraatspecifiek
Enzym bindt met speciale actieve plaats (active site) aan substraat.

Vormen samen een complex.
Enzym katalyseert reactie en laat daarna product(en) los:
E + S > ESC > E + P

Slide 34 - Tekstslide

Enzymen
Enzymen doen hun taak het best bij bepaalde omstandigheden: optimum.
Er is een optimum voor pH en voor temperatuur.

Problemen die ontstaan:
- lage pH: enzymen vervormen (=tijdelijk)
- hoge temperaturen: enzymen denatureren (= blijvend onwerkzaam).
- lage temperaturen: minder bindingen tussen enzym en substraat.




Slide 35 - Tekstslide

Weefselvloeistof en lymfe

Slide 36 - Tekstslide

§11.5 Weefselvloeistof en lymfe

Slide 37 - Tekstslide

Weefselvloeistof en lymfe
Drie vloeistoffen:
  • Bloedplasma
  • Weefselvloeistof
  • Lymfe

Slide 38 - Tekstslide

Weefselvloeistof en lymfe
Bloedplasma bevindt zich in bloedvaten: vloeibare deel bloed.

Bevat allerlei opgeloste stoffen.
Zuurstof, voedingstoffen, enz.

Deze stoffen moeten naar cellen.
Slagaders vertakken zich naar haarvaten.
Hoge druk --> kleinere bloedvaten
Resultaat:
vloeistof sijpelt haarvaten uit: weefselvloeistof

BINAS 84G

Slide 39 - Tekstslide

Weefselvloeistof en lymfe
Weefselvloeistof komt dus veel overeen met bloedplasma.

Hoe komt dit vocht terug in je bloed?
  1. Zuigkracht bloed (colloïd-osmotische druk)
  2. Via lymfestelsel

Vloeistof dat achterblijft sijpelt lymfevaten in.
Lymfe stroomt richting het hart.
Kleppen helpen om het bloed te laten stromen.

BINAS 84G

Slide 40 - Tekstslide

Weefselvloeistof en lymfe
Weefselvloeistof komt dus veel overeen met bloedplasma.

Hoe komt dit vocht terug in je bloed?
  1. Zuigkracht bloed (colloïd-osmotische druk)
  2. Via lymfestelsel

Vloeistof dat achterblijft sijpelt lymfevaten in.
Lymfe stroomt richting het hart.
Kleppen helpen om het bloed te laten stromen.
Afweersysteem zit vooral in lymfeknopen.

BINAS 84N

Slide 41 - Tekstslide

In de longen van Lance A is de pO2 100 mmHg en de pH 7,6. In de beenspier is de pO2 40 mmHg. In deze situatie gaan we er van uit dat in de spier de pH ook 7,6 is.
Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert.

Hoeveel ml zuurstof wordt er in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
40 ml O2/liter bloed
B
48-50 ml O2/liter bloed
C
75 ml O2/liter bloed
D
Geen idee

Slide 42 - Quizvraag

Bij zware inspanning kan de pH van het bloed dalen (door melkzuurproductie). Door verandering van de Hb-verzadigingscurve wordt bij eenzelfde zuurstofspanning in de weefsels nu meer zuurstof afgegeven, het Bohr-effect.
Het bloed vervoert bij 100 % verzadiging 200 ml O2 per liter bloed vervoert. Stel dat in de beenspier met pO2 40 mmHg de pH daalt van 7,6 naar 7,2 door de geproduceerde melkzuren.
Hoeveel ml zuurstof wordt er nu in de beenspier per liter bloed afgegeven?
A
37,5 ml O2/liter bloed
B
75-80 ml O2/liter bloed
C
120-125 ml O2/liter bloed
D
160 ml O2/liter bloed

Slide 43 - Quizvraag