Blok 2 grammatica

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2. 
Lesdoel 
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2. 
Lesdoel 
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Kader: Open je boek van Nederlands blz 79.

Theoretisch: Open je boek van Nederlands blz 78. Jullie gaan eerst zelfstandig aan de slag. 
je maakt opdracht 1, 5 & 6. Ben je klaar? Dan ga je even in stilte lezen. 




Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel
Aan het einde van de les:
- kun je een zin in zinsdelen verdelen
- kun je de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp benoemen
- kun je het meewerkend voorwerp van een zin benoemen
- kun je eerder geleerde woordsoorten benoemen
- kun je de woordsoort persoonlijk voornaamwoord benoemen


Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld 

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

De ober brengt een cola.
Vraag: wie of wat brengt de ober?
lijdend voorwerp = ?

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld 

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

De vader haalt een krant.
Vraag: wie of wat haalt de vader?
lijdend voorwerp = ?

Slide 6 - Tekstslide


Wij bedenken een oplossing voor het probleem.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
een oplossing
B
Wij bedenken
C
het probleem
D
een oplossing voor het probleem.

Slide 7 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie iets is. 





Slide 8 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp met 'aan'
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met 'aan' of 'voor', maar dat hoeft niet altijd. 

Als 'aan' of 'voor' niet aan het meewerkend voorwerp voorafgaat, kan het vaak worden toegevoegd.

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten
2
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
3
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin 

4
Lijdend voorwerp
Wie + gezegde + onderwerp
5
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen

A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord: gaat over personen of dingen

- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 15 - Tekstslide

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is een persoonlijk voornaamwoord
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 17 - Quizvraag

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht 1, 4 t/m 6, 8 en 9 op blz 78 t/m 83




Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide

2. Lesdoel
Aan het einde van de les:
- kun je eerder geleerde (delen van) zinsdelen en woordsoorten benoemen
- kun je het verschil tussen bijvoeglijke bepaling en een bijwoordelijke bepaling uitleggen
- kun je bezittelijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden benoemen
- kun je onderscheid maken tussen de bedrijvende en de lijdende vorm


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Maak zinsdelen, onderstreep de kernen en omcirkel de bvb 
Mijn kleine broertje van drie jaar mocht afgelopen zaterdag meedoen aan een belangrijke voetbalwedstrijd. 
Onderscheid 
bijwoordelijke bepaling - bijvoeglijke bepaling

Slide 21 - Tekstslide

Maak zinsdelen, onderstreep de kernen en omcirkel de bvb 
Mijn kleine broertje van drie jaar mocht afgelopen zaterdag meedoen aan een belangrijke voetbalwedstrijd. 
bvb: De notitieblaadjes in mijn agenda / zijn / allemaal / vol.
bwb: In mijn agenda / staan / te veel afspraken.


Slide 22 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
We maken samen opdracht 3 op blz 80


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

De hond wordt door mijn moeder uitgelaten.
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 28 - Quizvraag

6. Zelfstandig werken
Kader: Je maakt zelfstandig opdracht 1, 4 t/m 6, 8 en 9 op blz 78 t/m 83
Theoretisch: Je maakt zelfstandig opdracht 7, 9, 10 en 11 op blz 82 t/m 85



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 29 - Tekstslide

7. Evaluatie 
Hoe ging de les?
Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?
Heb je nog ergens vragen over? 




Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk: 
Kader:
Woensdag 13 november
Blok 2 opdracht 1, 4 t/m 6, 8 en 9
Theoretisch:
Woensdag 13 november
Blok 2 opdracht 7, 9, 10 en 11 


Toetsen: 
-


Slide 31 - Tekstslide