H3 spelling blok 4 samengestelde woorden

 Samengestelde woorden
 
Aan het einde van de les:
1. Kan je samengestelde woorden correct schrijven.
2. Heb je geoefend met het schrijven van samengestelde woorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Samengestelde woorden
 
Aan het einde van de les:
1. Kan je samengestelde woorden correct schrijven.
2. Heb je geoefend met het schrijven van samengestelde woorden

Slide 1 - Tekstslide

Samengestelde woorden
Een samengesteld woord is een woord dat bestaat uit twee (of meer) delen die ook zelfstandig kunnen voorkomen.

Zoals:
Superheld (2 delen)
Barbiepop (2 delen)
Eerstehulpverlener (3 delen)

Slide 2 - Tekstslide

Samengestelde woorden
Samengestelde woorden schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar. Er zijn wat uitzonderingen bij zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. 

Slide 3 - Tekstslide

Regel 1
Samengestelde zelfstandige naamwoorden die een betekeniseenheid vormen schrijf je aaneen.
Die dus samen echt iets nieuws betekenen.

Voorbeelden: lagelonenlanden, zaalvoetbalploeg

Slide 4 - Tekstslide

Regel 2
Als de samenstelling een tweedelige eigennaam bevat, laat je de spatie staan. 

Voorbeelden: Louis Vouittontas, Lady Gagafan

Eigennamen duiden specifieke personen, dingen en plaatsen aan. Ze krijgen bijna altijd een hoofdletter.

Slide 5 - Tekstslide

Regel 3
Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden schrijf je aaneen.

Voorbeelden: hoogdravend, ruimdenkend

 Het hoge plafond
Het dravende paard
De ruime kamer
De denkende leerlingen

Slide 6 - Tekstslide

Regel 4
Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aaneen.

Beetje gek: alleen het tweede deel is een werkwoord en het eerste deel is een bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord

Voorbeelden: overdrijven, hardlopen, huishouden, stukmaken, televisiekijken, vioolspelen
 

Slide 7 - Tekstslide

Regel 4
Uitzondering: een combinatie van dezelfde soort woorden die minder vaak voorkomen schrijf je weer los. Hiervoor zijn geen harde regels.

Voorbeelden: herrie maken, film kijken, gitaar spelen

Slide 8 - Tekstslide

Regel 5
Schrijf combinaties van een bijwoord met een voorzetsel of van twee bijwoorden aaneen. 

Voorbeelden: erin, hierdoor, daarboven, waarheen

Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Zo is heel in ‘Zij is heel aardig’ een bijwoord. In ‘Ik kom morgen niet’ zitten twee bijwoorden: morgen en niet.

Slide 9 - Tekstslide

Regel 6
Schrijf combinaties van een bijwoord met een voorzetsel wel los als er een zelfstandig naamwoord achter staat (waarmee het een geheel vormt).

Voorbeeld:
Los: het mandje hangt voor op de fiets
Aan elkaar: de favoriet loopt voorop.

Slide 10 - Tekstslide

We gaan verder met:

  • De extra opdracht
  • Het artikel

Slide 11 - Tekstslide