herhaling lv, aanwijzende en vragende voornaamwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Grammatica hoofdstuk 5

blz. 178 t/m 181

Programma

• Terugblik lijdend voorwerp, aanwijzende en vragende voornaamwoorden
  
• Nakijken
• Zelfstandig werken

Doel

Aan het einde van de les: 

- weet je hoe je een lijdend voorwerp in een zin kunt vinden.

- kun je aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen.

Lijdend Voorwerp

• Wie / wat + gezegde+ onderwerp
• Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!

Wat is het lijdend voorwerp. Stel jezelf de goede vraag!

De kinderen geven oma bloemen.

Het lijdend voorwerp in een zin zegt iets over:

1. Het Gezegde + persoonsvorm
2. Het Onderwerp + gezegde
3. De Leestekens
4. Het Onderwerp

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas MK1C leert het lijdend voorwerp vinden.

1. Klas MK1C
2. leert
3. het lijdend voorwerp
4. vinden

Opa koopt een vaas.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. koopt
2. opa
3. een vaas
4. vaas

De zusjes spelen verstoppertje.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. de
2. zusjes
3. spelen
4. verstoppertje

De conducteur knipt de kaartjes. Wat is het lijdend voorwerp?

1. De conducteur
2. Knipt
3. De kaartjes
4. Geen idee

Maak een foto van opdracht 6 ( blz. 179) uit je schrift

Aanwijzend voornaamwoord

• De naam zegt het al een beetje. Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.
  

• Deze, die, dit en dat, zulke, zo"n 
  

Wat is een voorbeeld van een aanwijzend voornaamwoord?

1. het
2. dit
3. op
4. wel

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

Deze kinderen hebben alles hetzelfde ingevuld.

1. deze, hetzelfde
2. hetzelfde, alles
3. alles, deze

Wat is het aanwijzend voornaamwoord.
Dat jurkje vind ik geweldig!

1. Dat
2. jurkje
3. ik
4. geweldig

Wat is geen
vragend voornaamwoord?

1. wie
2. wat
3. welke
4. hoe

Vragend voornaamwoord

Er zijn er maar 4:

1.  Wie
2. Wat 
3. Welk(e)
4. Wat voor (een)

      Deze woorden staan bijna altijd aan het begin van een vraagzin

De vragende voornaamwoorden zijn...

1. Wie, wanneer, wat
2. Hoe, wie, wat (voor een), welke
3. Welke, wat (voor een), wie
4. Welke, wanneer, hoe, wat

wat is het vragend voornaamwoord?

Wie heeft er iets van deze taart gegeten?

1. deze
2. wie
3. deze,wie
4. iets

Maak een foto van opdracht 2 en 3
(blz. 180) uit je schrift

Maken

- opdracht 4 en 5 op blz. 180 en 181

- spelling: opdracht 1, 2,3 4 op blz. 182 en 183