Grammatica: zinsbouw 8B

Zinsbouw
De zin en de vraagzin met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord.
1-2a-3-2b-zin, 3-2a-1-2b-zin
2a-1-3-2b-vraagzin, 3-2a-1-2b-vraagzin

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinsbouw
De zin en de vraagzin met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord.
1-2a-3-2b-zin, 3-2a-1-2b-zin
2a-1-3-2b-vraagzin, 3-2a-1-2b-vraagzin

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1) Naar de uitleg luisteren.
2) Oefeningen in LessonUp maken (individueel).
3) Oefeningen in je werkboekje maken (in tweetallen).
4) Samen een verhaaltje maken (groep).
5) Exit ticket

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
1)  Je kunt zinsdelen herkennen.
2)  Je kunt het werkwoordelijk gezegde
      met een voltooid deelwoord herkennen.
3)  Je kunt zinnen en vraagzinnen met een persoonsvorm
      en een voltooid deelwoord maken.

Slide 3 - Tekstslide

Doel: je kunt zinsdelen herkennen.
Uitleg zinsdelen
Een hoofdzin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan één woord zijn, bijvoorbeeld lopen.
Een zinsdeel kan ook een groepje woorden zijn, bijvoorbeeld: naar huis of het grote huis.



Slide 4 - Tekstslide

Typ een zinsdeel dat bestaat uit een groepje woorden.

Slide 5 - Open vraag

Doel: je kunt een voltooid deelwoord herkennen.
Uitleg voltooid deelwoord.
Voltooid betekent dat iets af is. Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan kun je een  voltooid deelwoord gebruiken, bijvoorbeeld: gemaakt, gehoord, gelachen, geschreven.
Bij een voltooid deelwoord wordt altijd een vorm van 
hebben of zijn gebruikt, bijvoorbeeld:
heeft gekeken, hebben gepraat, is gebeurd, zijn gevallen





Slide 6 - Tekstslide

Doel: je kunt een werkwoordelijk gezegde met een voltooid deelwoord herkennen.
Uitleg werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de hoofdzin zijn samen
het werkwoordelijk gezegde, bijvoorbeeld:
heeft gewerkt, hebben geluisterd, 
is gegaan, zijn gebleven.






Slide 7 - Tekstslide

Typ een werkwoordelijk gezegde met een voltooid deelwoord.

Slide 8 - Open vraag

Doel: je kunt een zin met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord maken.
Uitleg In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoons-vorm naast elkaar. De persoonsvorm staat altijd op de twee-de plaats, behalve bij een vraagzin die begint met de pv.
Voorbeeld

Sara
heeft
met haar vrienden
gevoetbald.
1 onderwerp
2a  per-soonsvorm
3 ander zinsdeel
2b voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

Doel: je kunt een vraagzin met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord maken.

Voorbeelden






Wanneer
heeft
Sara
met haar vrienden
gevoetbald?
3 az
2a pv
1 ond
3 az
2b voltooid dw
Heeft
Sara
in de pauze
met haar vrienden
gevoetbald?
2a pv
1 ond
3 az
3 az
2b voltooid dw

Slide 10 - Tekstslide

Doel: je kunt een zin met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord maken.

Voorbeelden






In de pauze
heeft
Sara
met haar vrienden
gevoetbald.
3 az
2a pv
1 ond
3 az
2b voltooid dw
Sara
heeft
in de pauze
met haar vrienden
gevoetbald.
1 ond
2a pv
3 az
3 az
2b voltooid dw

Slide 11 - Tekstslide

Doel: je kunt zinnen en vraagzinnen met een persoonsvorm en een voltooid deelwoord maken.
Opdracht
Maak 1-2a-3-2b-zinnen en 3-2a-1-2b-zinnen. 
Maak 2a-1-3-2b-vraagzinnen en 3-2a-1-2b-vraagzinnen.
Sleep de woorden naar de goede plaats.

Slide 12 - Tekstslide

3 az
2a pv
1 ond
3 az
2b ?
voltooid dw
met zijn vrienden
hij
gefietst
wanneer
heeft

Slide 13 - Sleepvraag

2a pv
1 ond
3 az
3 az
2b ?
voltooid dw
gefietst
op zaterdag
met zijn vrienden
hij
heeft

Slide 14 - Sleepvraag

1 ond
2a pv
3 az
3 az
2b .
voltooid dw
met zijn vrienden
heeft
gefietst
op zondag
hij

Slide 15 - Sleepvraag

3 az
2a pv
1 ond
3 az
2b .
voltooid dw
gefietst
hij
met zijn vrienden
heeft
op zondag

Slide 16 - Sleepvraag

Vragen?
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt het werkwoordelijk gezegde 
     met een voltooid deelwoord herkennen.
3) Je kunt zinnen en vraagzinnen
     met een voltooid deelwoord maken.

     
Heb je nog vragen?

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
Wat? Maak oefening 75 tot en met 78 in je werkboekje.
Met wie? Maak de oefeningen met de klasgenoot naast je.
Hoe? Bedenk om de beurt een zin met een woord uit de woordenlijst. Overleg samen of de zin goed is. Schrijf dezelfde zin op.
Tijd? ____ minuten. Hulp? De docent loopt rondes.
Klaar? Bedenk extra zinnen en schrijf die op de achterkant.
Controle? Lever het werkboekje in. De docent kijkt het na.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
Ga in een kring staan. 
Maak samen een verhaal.
Maak zinnen met een persoonsvorm en
een voltooid deelwoord.
Noem om de beurt een zinsdeel.

Slide 19 - Tekstslide

Terugkijken naar de doelen
1) Je kunt zinsdelen herkennen.
2) Je kunt het werkwoordelijk gezegde
     met een voltooid deelwoord herkennen.
3) Je kunt zinnen en vraagzinnen met een
     persoonsvorm en een voltooid deelwoord maken.

Slide 20 - Tekstslide

Ik kan zinnen en vraagzinnen met een voltooid deelwoord maken.
A
Ik heb nog hulp nodig.
B
Ik kan het goed.

Slide 21 - Quizvraag

Ik vind het het leukst om ...
A
individueel opdrachten in LessonUp te maken.
B
in tweetallen oefeningen in het werkboekje te maken.

Slide 22 - Quizvraag

Ik vind het het leukst om ...
A
individueel opdrachten in LessonUp te maken.
B
in tweetallen oefeningen in het werkboekje te maken.
C
samen een verhaal te maken.

Slide 23 - Quizvraag

Afsluiting: exit ticket
Maak de laatste opdracht van de exit ticket.
Lever de exit ticket in bij de docent.

Slide 24 - Tekstslide