HV1 Grammatica 20 Persoonsvorm en zinsdelen

Welkom HV1A



Grammatica 20
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom HV1A



Grammatica 20

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Waar staan we nu? Leerwerkcheck alles tot nu toe
  3. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de tekstsoort
van deze tekst?
Leg je antwoord uit.

Slide 4 - Woordweb



Wat is het tekstdoel van deze tekst? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Woordweb



Wat is het tekstdoel van deze tekst? Leg je antwoord uit.

Slide 6 - Woordweb



Wat is het tekstdoel van deze tekst? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Woordweb

Wat is grammatica?

Slide 8 - Woordweb

Welke twee soorten ontleden onderscheiden we?

Slide 9 - Woordweb

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie bepaalde lidwoorden?

Slide 10 - Woordweb

Wat weet je over de persoonsvorm en over zinsdelen?

Slide 11 - Woordweb

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een gebeurtenis

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Wat
B
Deze
C
Persoonsvorm
D
is

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm kan in enkel- en in meervoud staan.
A
De persoonsvorm
B
kan
C
staan
D
meervoud

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 17 - Woordweb

Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de persoonsvorm.
D
Alle antwoorden (A, B en C).

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg. Kijk naar het bord
Zinsdeel kan voor pv. Puzzeltijd!
Voor pv kan één zinsdeel.
Anne en Bart kopen brood.
Ik geef mijn broer en zus cadeautjes.

Slide 19 - Tekstslide

Alles wat voor de persoonsvorm kan staan, is dus een zinsdeel. Wat is in onderstaande zin zeker een zinsdeel?
Ik wil naar huis.
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wanneer heb ik vakantie?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Gisteren hebben mijn zus en ik pannenkoeken gebakken.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb nog moeite met:
de persoonsvorm vinden in een zin
de zin verdelen in zinsdelen
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite

Slide 24 - Poll

Ik kies het volgende huiswerk:
de persoonsvorm vinden in een zin: opdr. 1
de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 2
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 1 en 2
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite: opdr. 3

Slide 25 - Poll

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: morgen 12 oktober
  • Huiswerk: leren p. 82 + maken zelfgekozen opdr. op p. 83 (opdr. 1 / opdr. 2 / opdr. 1 & 2 / opdr. 3)
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, plenda en LAPTOP
  • Programma: grammatica 20 onderwerp

Slide 26 - Tekstslide