Methodisch werken les4

Methodisch werken 
les 4
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Methodisch werken 
les 4

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • AWR
  • Lesdoelen
  • Theorie methodisch werken
  • Filmpje met opdracht
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet wat methodisch werken is.
  • Je kan de kenmerken van methodisch werken benoemen en koppelen aan de praktijk.
  • Je kan de stappen van methodisch werken benoemen en koppelen aan de praktijk.
  • Je weet hoe je de draaglast en draagkracht kan corrigeren.

Slide 3 - Tekstslide

Methodisch werken 
Dat je een vaste werkwijze aanhoudt bij je begeleiding. 
Zo krijg je een compleet beeld van de situatie, de cliënt en zijn omgevingsfactoren. 

Doel: de begeleiding zo persoonsgericht mogelijk maken. Door de stappen regelmatig te evalueren, kun je de begeleiding ook bijstellen wanneer dit nodig is. Zo sluit jouw manier van begeleiden altijd zo goed mogelijk aan op de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt.

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken van methodisch werken
Bij methodisch werken handel je
doelgericht: je richt je op het bereiken van een doel
systematisch: je werkt volgens vaste stappen
procesmatig: alle stappen sluiten op elkaar aan
bewust: je weet wat je doet en waarom je het doet.

Slide 5 - Tekstslide

Doelgericht handelen
Je voert de begeleiding uit om een doel te bereiken. Dit heet doelgericht handelen. Dat doel bepaal je niet alleen, maar in overleg met de cliënt en mogelijk zijn naasten en andere zorgverleners. Je begeleidt een gezin bijvoorbeeld met het doel dat zij uiteindelijk financieel zelfredzaam worden.

Slide 6 - Tekstslide

Doelgericht handelen
Het doel bepaal je altijd aan het begin van het begeleidingstraject. Zo kun je een methode maken om het doel te bereiken. Zonder doel is je methode stuurloos: je weet dan niet precies wat je aan het doen bent en wacht af waar je uitkomt. Je kunt het proces dan niet sturen en loopt vaak achter de feiten aan.


Soms is het einddoel nog onbereikbaar voor een cliënt. Je kunt dan tussendoelen formuleren. Zo kan de cliënt in kleine stapjes toch toewerken naar het einddoel. Zo creëer je een overzichtelijke afstand tot het volgende doel.

Slide 7 - Tekstslide

Systematisch handelen
Vervolgens ga je een volgorde aanbrengen in de stappen die gezet moeten worden om het doel te behalen. Dit heet systematisch handelen. Je werkt volgens een bepaalde systematiek. Alle stappen of handelingen horen bij elkaar. De stappen hebben een logische volgorde. Ze horen bij een uitgewerkt plan.

Dat wil zeggen dat nadat je een doel hebt bepaald, je ook volgorde kunt aanbrengen binnen de verschillende stappen die je gaat zetten op weg naar dat doel. Je kunt prioriteiten stellen aan je wijze van handelen.

Slide 8 - Tekstslide

Procesmatig handelen
Iedere stap moet aansluiten op de volgende stap. Dat heet procesmatig handelen. Je zorgt ervoor dat er een doorlopende lijn is in de begeleiding. De stappen in de systematische aanpak moeten aansluiten op de fases in het plan van aanpak.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Bewust handelen
Methodisch handelen houdt ook in dat je altijd weet wat je doet en waarom je het doet. Je handelt bewust. 

Bij een cliënt die zijn leefstijl wil aanpassen (bijvoorbeeld een cliënt die meer wil bewegen), moet je goed weten op welke manier je gedragsverandering tot stand kunt brengen. Ook moet je weten waarom deze cliënt zijn leefstijl aan wil passen (bijvoorbeeld om niet zo benauwd te zijn tijdens het spelen met zijn kinderen).

Slide 11 - Tekstslide

Het belang van methodisch werken
Methodisch werken heeft ook nog andere voordelen:

Er is meer grip op wat er gebeurt. Daardoor werk je efficiënt en effectief. Ook neemt de kans op fouten af: je kunt namelijk beter vooruitkijken, hebt daardoor meer controle over wat er gebeurt en weet precies hoe je moet handelen.
Iedereen (zowel begeleiders als andere betrokkenen, zoals cliënten en naastbetrokkenen) weet wat hij kan verwachten. Het proces dat je wilt volgen, is voor iedereen inzichtelijk. En je kunt je werk makkelijker overdragen aan een ander.
Je kunt je eigen handelen bespreekbaar maken en evalueren. Op basis hiervan kun je het proces bijstellen.

Slide 12 - Tekstslide

Stappen van methodisch werken
  1. Informatie verzamelen over de beginsituatie
  2. Vaststellen van wensen, behoeften en problemen: ondersteuningsvraag beschrijven
  3. Doelen formuleren
  4. Plannen maken en uitvoeren
  5. Evalueren en zo nodig de doelen bijstellen.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Stap 1: Informatie verzamelen over de beginsituatie
  1. de cliënt
  2. naasten of mantelzorgers
  3. andere professionals
  4. observatie.

Slide 15 - Tekstslide

Stap 2: Vaststellen van wensen, behoeften en problemen

In de volgende stap stel je vast wat de wensen, behoeften en problemen van de cliënt zijn. Je probeert te achterhalen wat de cliënt nodig heeft om zich prettig te voelen of beter te kunnen functioneren. Wat wil hij precies? 

Slide 16 - Tekstslide

Stap 3: Doelen formuleren
  • De wensen en mogelijkheden van de cliënt (wat wil hij en wat kan hij?)
  • Financiële mogelijkheden (heeft de cliënt een indicatie, wat vergoedt de zorgverzekering?)
  • Je professionele deskundigheid (wat kun jij wel en niet, waar moet je iemand anders voor inschakelen?).

Slide 17 - Tekstslide

Stap 4: Plannen maken en uitvoeren
In deze stap gebruik je de doelen om concrete interventies te bedenken die hierbij horen. Je maakt een plan van aanpak met behulp van de vijf W's: wie, wat, waar, waarmee en wanneer ga je de activiteiten precies uitvoeren? Je doet dit in overleg met de cliënt, naastbetrokkenen en andere professionals. 

Slide 18 - Tekstslide

Stap 5: Evalueren en eventueel bijstellen
In de laatste stap wordt de begeleiding geëvalueerd en eventueel bijgesteld. Het is een formele evaluatie en die doe je minstens één keer per halfjaar. Dat moment is van tevoren afgesproken bij het opstellen van het plan. Maar je kunt de begeleiding natuurlijk ook gedurende het proces evalueren. Je kunt dan ook tot de conclusie komen dat er iets moet veranderen.

Slide 19 - Tekstslide

Corrigeren van de draaglast
In het woord ‘draaglast’ zit het woord ‘last’ en dat zit ook in ‘belasting’. Als de belasting te hoog lijkt, kijk je hoe je de belasting kunt verminderen. Bijvoorbeeld door:
  • doelen bij te stellen
  • activiteiten te verminderen
  • (andere) hulpmiddelen in te zetten
  • naastbetrokkenen in te schakelen om te ondersteunen.

Slide 20 - Tekstslide

Corrigeren van de draagkracht
De draagkracht kun je onder andere versterken door:
  • (meer) structuur te bieden (structuur geeft rust en duidelijkheid)
  • meer ontspannende activiteiten aan te bieden
  • de effectiviteit van je ondersteuning te verbeteren
  • het stimuleren van voldoende (nacht)rust en een gezonde leefstijl.

Slide 21 - Tekstslide

Filmpje kijken

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Opdracht filmpje
  1. Wat zijn de wensen, behoeften en problemen van Veerle? Wat is haar ondersteuningsvraag? En tegen welke problemen loopt ze aan?
  2. Formuleer een doel voor Veerle.
  3. Bedenk een concrete interventie. Maak een plan van aanpak met behulp van de vijf W's: wie, wat, waar, waarmee en wanneer ga je de activiteiten precies uitvoeren?
  4. Evalueer een interventie en stel het plan bij. Bekijk de interventie uit de video. Hoe gaat de interventie? En hoe zou deze bijgesteld kunnen worden om het doel van Veerle beter te behalen?

Slide 24 - Tekstslide

Wat zijn de wensen, behoeften en problemen van Veerle? Wat is haar ondersteuningsvraag? En tegen welke problemen loopt ze aan?

Veerle wil graag zelfstandig leren koken omdat ze op zichzelf wil gaan wonen. Maar daarvoor moet ze veel keuzes maken en daar heeft ze moeite mee. Ze is onzeker en eigenlijk kiest ze liever niet.

Slide 25 - Tekstslide

Formuleer een doel voor Veerle.

  • Veerle kan over een maand zelfstandig drie verschillende recepten maken.
  • Veerle kan zelfstandig een keuze maken over wat ze wil eten.
  • Veerle kan zelfstandig een recept volgen.

Slide 26 - Tekstslide

Bedenk een concrete interventie. Maak een plan van aanpak met behulp van de vijf W's: wie, wat, waar, waarmee en wanneer ga je de activiteiten precies uitvoeren?
Plan van aanpak om een recept te maken.

Wie: Veerle en haar begeleider
Wat: Samen spaghetti bolognese maken
Waar: Bij Veerle thuis (in de keuken van haar ouders)
Waarmee: Spaghetti, gehakt, een uitje, tomatensaus, champignons, paprika, courgette, een grote pan voor de spaghetti, waterkoker, een hapjespan voor de saus, een kookwekker
Wanneer: Volgende week maandag.

Slide 27 - Tekstslide

Plan van aanpak om Veerle zelf keuzes te laten maken

Wie: Veerle
Wat: Een keuze maken voor een recept dat ze gaat eten
Waar: Bij Veerle thuis (in de keuken van haar ouders)
Waarmee: Een kookboek met vijf simpele recepten
Wanneer: Volgende week maandag.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe gaat de interventie? En hoe zou deze bijgesteld kunnen worden om het doel van Veerle beter te behalen?

Bijvoorbeeld: Veerle maakt uiteindelijk een keuze, maar wel na aanmoediging van iemand anders. De interventie kan veranderd worden door Veerle met één groepsgenoot te laten koken. Door de groep kleiner te maken, kan ze mogelijk makkelijker een keuze maken.

Slide 29 - Tekstslide